• Titel: Kluger Hans
  • Jaargang: 1
  • Editie: 1, voorjaar 2009
  • Uitgever: Eigen Beheer
  • Datum bespreking: 24 Februari 2009

De ‘dubbelblind’-methode


Dit is geen gunstig tijdsgewricht voor het (papieren) literaire tijdschrift. Als ze niet al verdwenen zijn, zijn ze noodlijdend. Het vergt dus enige moed om een nieuw tijdschrift op te starten, om niet te zeggen: overmoed. Iemand moet er werkelijk van overtuigd zijn dat het nieuwe tijdschrift iets toe kan voegen aan het bestaande literaire landschap. Of, dat kan ook natuurlijk, hij vindt het zo leuk om te doen dat hij het eenvoudigweg niet kan laten. Maar in dat laatste geval is het uitbrengen van een papieren tijdschrift niet de eerste optie. Kluger Hans, het nieuwe Vlaamse literaire tijdschrift dat deze week het licht ziet, beperkt zich dan ook niet tot het ene of het andere medium. Naast een papieren versie wordt de nieuwe site www.klugerhans.net gelanceerd, en zal het tijdschrift zich volgens de redactie nadrukkelijk manifesteren op Facebook. Maar het hart van het project zal toch het papieren tijdschrift zijn – de internetactiviteiten zijn, als ik het goed begrijp, de ‘bonus tracks’.

Het tijdschrift is vernoemd naar een paard dat aan het begin van de twintigste eeuw leefde en waarvan beweerd werd dat het o.a. kon rekenen. Nader onderzoek wees uit dat het paard niet zelfstandig rekende, maar een gevoeligheid had ontwikkeld om de (onbewuste) hints van zijn eigenaar op te pikken. Het paard had namelijk ontdekt dat het moest beginnen met tikken zodra de vragensteller zijn hoofd naar beneden boog – en op te houden zodra werd opgekeken. De ontdekking van dit zogeheten ‘Kluger Hans’-effect zegt veel over o.a. onderlinge communicatie en (dier)psychologie. Het effect kan worden ondervangen door de zogeheten ‘dubbel blind’-methode, waarbij de vragensteller zelf niet op de hoogte is van het juiste antwoord. In literatuur, stelt de redactie, is de zender zelf niet op de hoogte van de oplossing. En de ‘dubbel blind’-methode (lees: literatuur) is volgens de redactie in dit tijdsgewricht van massacommunicatie, waarin de media de publieke opinie steeds nadrukkelijker stuurt, van groter belang dan ooit.

Aan ambities en pretenties dus geen gebrek, de vraag is alleen of het tijdschrift voldoende biedt om ze waar te maken. Het begint in ieder geval goed, met een mooie reeks van tien genummerde gedichten (‘Getuigen’) van de Amerikaanse dichteres Juliana Spahr. De aftrap, het eerste, eenregelige gedicht, zet al de toon: “als vreselijke dingen gebeuren moet er iemand getuige zijn”. Het zijn eigenlijk nogal merkwaardige gedichten. De regels worden bewust onpersoonlijk gehouden, personages bewust onzijdig: “De verpleegkundige praat over wat z/hij aan het doen is”. Het vreemde effect van deze gedichten wordt wellicht nog versterkt door de vertaling van Bart de Block, die duidelijk Vlaams is, en voor Nederlandse oren soms ongewoon aandoet. Er komt veel bloed voor in deze gedichten, veel seks en veel dood, omdat het uiteindelijk gedichten over aids blijken te zijn. Ironisch genoeg is de inleiding van de vertaler, die bij deze gedichten worden meegeleverd, nogal sturend - in de zin dat er al een volledige interpretatie in wordt weggegeven.

Een ander mooi initiatief is de rubriek ‘Richting EU’, waarin beloofd wordt elk half jaar de literatuur uit het land dat het voorzitterschap van de EU draagt te belichten. Dit halfjaar is dat Tsjechië. Op de website komt een overzicht met bio’s, interviews etc., in het tijdschrift wordt een jonge schrijver uit het bewuste land gepresenteerd. Hoewel dat ‘jong’ met een korreltje zout moet worden genomen, want de in dit nummer behandelde auteur Jan Balabán is geboren in 1961. Het verhaal, ‘De communisten’, over de zoon van communistische ouders die herenigd wordt met de zus waar hij het bestaan niet van kende, zou ook denk ik door de jongste generatie niet meer op die manier geschreven kunnen worden. Balabán wordt in de introductie ‘een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de huidige Tsjechische literatuur’ genoemd. Een bewering die ik met mijn gebrekkige kennis van de huidige Tsjechische literatuur niet kan staven. Ik vermoed dat het verhaal een betere vertaler vereist, want de stijl rammelt hier en daar, maar het plot overtuigt wel.

Verder in dit nummer een voorpublicatie uit het romandebuut van Jan Deuvaert (Aldus Antoine) en een evenwichtig essay van dichter en redacteur van Kluger Hans Xavier Roelens over de bloemlezing Hotel New Flandres. Roelens geeft de discussie die deze bloemlezing losmaakte objectief en zo volledig mogelijk weer - en geeft vervolgens scherp zijn eigen standpunt in die discussie aan.

Veruit het meest in het oog springend, maar tegelijk het zwakste stuk in het tijdschrift, is de beschouwing die redacteur Olaf Risee wijdt aan Ilja Leonard Pfeijffer. Risee schetst de ontwikkelingsgang van Pfeijffer, waarin hij een aantal veronderstellingen doet. Vervolgens valt Risee Pfeijffer aan op zijn eigen veronderstellingen. Begin deze eeuw gold Pfeijffer – aldus Risee - als enfant terrible van de Nederlandse poëzie, die gevestigde namen van hun sokkel stootte en een ‘storm’ teweeg bracht in het literaire landschap. Tegenwoordig, aldus nog steeds Risee, is Pfeijffer deel van het establishment en valt zijn gebrek aan inhoud op.

Het stuk is een merkwaardig geval van de pot verwijt de ketel geworden, want Risee wil in dit stuk zelf evenmin inhoudelijk worden: “Het is onmiskenbaar de verdienste van Pfeijffer dat hij het poëziewereldje heeft weten op te schudden, maar spijtig genoeg blijkt het hem vervolgens aan inhoud te ontbreken om daadwerkelijk iets te veranderen,” schrijft hij. Allemaal prima, maar Risee geeft niet aan waar de verandering volgens hem uit zou moeten bestaan, behalve dat het niet gezapig mag zijn. En waarom geldt die discussie over verstaanbaarheid, bij uitstek een voorbeeld van een inhoudsloze discussie, als verdienste? En – nu we toch bezig zijn -waarom vindt Risee de naaktfoto van Pfeijffer die op diens De man van vele manieren prijkt ‘gezapig en truttig’? En als dat inderdaad zo is, waarom voelde Risee zich geroepen een gelijksoortige foto van zichzelf in het tijdschrift te plaatsen? De foto van Pfeijffer was immers al een wat potsierlijke imitatie van eerdere naaktfoto’s, die van Risee is als imitatie van de imitatie weinig interessant.

Wie een ‘dubbel blind’-methode voor de maatschappij wil bieden, moet van hele goeden huize komen. Kluger Hans wekt vooral verwachtingen. Dit eerste nummer heeft veel fraais te bieden, maar is nog wat te licht om de eigen pretenties waar te kunnen maken. Het wachten is dus op het vervolg.

Edwin Fagel