Would be-waanzin

Je moet het Joost Zwagerman nageven: zijn gedichten zijn apart, vaardig geschreven, leuk bedacht en knap geconstrueerd. Maar de vraag blijft toch: als dit allemaal zo is, waarom zijn ze dan niet om door te komen? Waarom roept zijn jongste bundel Roeshoofd hemelt eigenlijk voornamelijk ergernis op?

Roeshoofd hemelt is feitelijk een roman in gedichten: het vertelt het verhaal van Roeshoofd (ook wel R.of rshfd genoemd) die in de T-Mart (ook wel Team Art genoemd), een kosmische supermarktketen, want alles is te koop, wordt gearresteerd wegens winkeldiefstal. Wat volgt is de gang die deze Roeshoofd maakt door het gerecht, naar waanzin, dood en wederopstanding. Het verhaal is snel verteld, maar het is een dikke bundel geworden, waarin het aftakelingsproces van Roeshoofd op de voet wordt gevolgd.

Zwagerman hanteert in de bundel twee typen gedichten: lange barokke gedichten met taalexperimenten die sterk aan het werk van Ilja Pfeijffer doen denken, en sobere, kalere gedichten die dikwijls rijmen en soms zelfs als sonnetten zijn gecomponeerd. Beide typen, barok en sober, hebben tot doel de waanzin weer te geven waarin deze Roeshoofd vervalt. De ‘barokke’ gedichten zijn de meest verhalende en staan vol eigen taalbrouwsels:

T-Mart! In de mondiale clientèlemond : Team Art.
Waar iedereen vastbeklant je naam kent.
Waar men de humhumbomen nog zag staan.
Waar echo’s echo door oneindige assortimenten jaagt.
Waar alle gekheid stippellijn, op rekening en conto,
in nota’s en in tongen. Sloep vol spiegels meert er jetsend aan.
Waar alles dat is of was of ooit zal zijn in hardcore schappen puilt.
Waar nee nog nooit in kassa-aanslag is verkochtgezongen.
Waar zelfs de langste opsomming in vermiljoenen bonnen krult.
Waar inventaris opbloeit in de schaduw van graalgeworden aanslagmeisjes.

(‘In het gangpad’, p. 13)

De ‘sobere’ gedichten zijn meer beschouwend en hebben iets uitgesproken klungeligs vanwege het geforceerde rijm en het falende metrum. Dat is denk ik een bewuste keuze van de dichter, die daarmee de waanzin wil laten schrijnen:

er moet een begin zijn aan dit defect
al wat ik weet is dat ik het niet ken
ooit is mijn hoofd voor het eerst leeggelekt
implosie benadrukt dat ik niets ben.

(‘er moet een begin zijn…’, p. 26)

Allemaal leuk bedacht. Maar het werkt niet. Toegegeven, Zwagerman heeft een taalgevoel waar menig dichter jaloers op zal zijn, en de bundel is goed gecomponeerd. Maar hij is geen dichter en de bundel is op een verschrikkelijke manier mislukt.

Zwagerman had het ambitieuze plan een waanzinnige Roeshoofd neer te zetten. In proza is zoiets te doen door de handelingen van het personage te beschrijven, dialogen te noteren, gedachten weer te geven. Dat is precies wat in deze bundel gebeurt. Maar poëzie is een ander medium. Nu wordt de waanzin geïllustreerd door deze Roeshoofd bijvoorbeeld aan een eindeloze reeks perversiteiten te laten denken, variërend van seks met de kroonprinses tot seks met dode vrouwen. Daar blijft het echter toe beperkt. Zwagerman overschrijdt geen grenzen, al pretendeert hij dat wel te doen. Geen schokkende zienswijzen, krankzinnige associaties, rare gedachtesprongen – geen waanzin, maar een slap aftreksel daarvan. Waarmee zelfs de meest expliciete gedichten nogal braafjes aandoen. De waanzin blijft een constructie: ze komt niet tot leven, wordt niet geloofwaardig, blijft kortom een would be-waanzin.

Blijft over: een bundel die de moeite in geen enkel opzicht waard is. Een bundel vol wijdlopige gedichten, die flink de ruimte nemen om niets te zeggen en waarin al te gretig gebruik wordt gemaakt van modieuze (en nietszeggende) turbotaal. Gedichten die geen moeite doen beelden op te roepen of een sensatie over te brengen. Gedichten die voor driekwart bestaan uit geklets en pretentieuze taalfoefjes. Gedichten die uiteindelijk niets te melden hebben dan dat ze knap geconstrueerd zijn.

Daar doen we het niet voor.

Edwin Fagel