Recensie van de taal

Wantrouw het oordeel van de recensent, want hij weet het ook niet. Of hij een positieve of negatieve recensie schrijft, hangt in veel gevallen af van de maaltijd die hij een avond eerder nuttigde, de mate van wisselvalligheid van het weer en/of het humeur van zijn vrouw (voor het gemak, en niet strevend naar volledigheid of rechtvaardigheid, neem ik aan dat de hier beschreven recensent een getrouwde hetero man is. Het zal me niets verbazen als hij ook nog blank blijkt te zijn en katholiek opgevoed). Hij besluit in veel gevallen pas anderhalf uur vóór de deadline verstrijkt wat zijn oordeel is en zoekt daar in het werk zijn argumenten bij. Die vindt hij altijd, want kunst is per definitie ambigu. De rest is bluf. Een proeve.

De positieve recensie

De Jo Peters Poëzieprijs is een stimuleringsprijs die wordt uitgereikt aan een dichter met een jong oeuvre. De prijs is vernoemd naar uitgever Jo Peters (1937-2001) die verantwoordelijk was voor de beroemde Zwarte Reeks. Naast een geldbedrag ontvangt de dichter de opdracht een bibliofiel uit te geven bundel te schrijven, die, in samenwerking met een beeldend kunstenaar, zal worden uitgegeven door Uitgeverij Perdu. Alfred Schaffer was in 2002 de eerste winnaar van de prijs, wat een prachtige bundel opleverde (Definities en hallucinaties, 2003). De tweede editie van de prijs is toegekend aan Hagar Peeters, die eerder Genoeg gedicht over de liefde vandaag (1999) en Koffers zeelucht (2003) publiceerde.

De bundel die ze in het kader van de prijs schreef, heet Nachtzwemmen. Een titel die doet denken aan het bekende nummer van R.E.M., ‘Nightswimming’, en daar, blijkens het motto van de bundel, ook aan is ontleend: ‘Nightswimming deserves a quiet night’. Het titelgedicht roept dan ook dezelfde melancholische sfeer op door eenzelfde tafereel te beschrijven van naakte mensen die ’s nachts in zee zwemmen:

De maan rolt een loper
van licht op het water.
We waden ernaar
naakt in het donker
raken niet verloren
langs de baan van de maan
van licht door het water
alleen zichtbaar
voor dat van elkaar
is ons lichaam.

(‘Nachtzwemmen’)

De vormgeving heeft eenzelfde melancholisch effect. De bundel is geheel zwart vormgegeven; de illustraties van Minke Mulder hebben (ondanks, of juist dankzij de diverse tinten geel, rood en oranje in combinatie met zwart) een ingetogen uitstraling. Dit geldt misschien in gelijke mate voor de overige gedichten in de bundel. De wat mijmerende, lieve gedichten van Peeters krijgen door de context van vormgeving en illustraties een meer melancholische lading. Vooral bij de liefdesgedichten is dat goed merkbaar. In het meest geslaagde gedicht ‘Elke morgen, wedergeboorte’ beschrijft Peeters hoe liefdesverdriet kan blijven knagen: ’s nachts woelt de verloren geliefde met de verlatene mee:

Van de ene op de andere zij
en terug bleef je met me meedraaien.

Pas de volgende ochtend, na het opstaan, valt de geliefde pas van haar af ‘als schilfers, als as’:

Ik stapte er over,
trok mijn jas aan,
sloot de deur achter me
op een kier na.

(‘Elke morgen, wedergeboorte’)

De welwillende recensie

Veel familie in de toch maar vijftien gedichten in Nachtzwemmen. Zo wordt de begrafenis van een grootmoeder vergeleken met die van prins ‘onverlaat’ Bernhard, wordt ingebeeld hoe een vader wordt vermoord, praten vader en grootvader nadrukkelijk niet over de oorlog en wordt een nog ongeboren kind bejubeld. Peeters formuleert losjes en af en toe raak. In het laatstgenoemde gedicht wordt de geringe invloed van de ouders op hun kinderen als volgt verwoord:

Werd het aan ons overgelaten

welke neus, lippen, kleur ogen
over achttien jaar in de mode zijn
woonden we nu nog in holen,
in niets opgeschoten.

(‘Voor de nog naamloze’)

Probleem is eigenlijk dat ze dezelfde boodschap verderop in het gedicht bondiger herhaalt:

Meer dan we denken te weten
voltrekt zich in sjablonen.

Dit probleem blijkt een algemeen kenmerk van de gedichten van Peeters. In het gedicht ‘Recensie van de taal’ treedt dit kenmerk het meest prominent naar voren. Het gedicht is feitelijk een opsomming van diepzinnigheden over taal:

Er is geen woord
waarop geen weerwoord past,
een punt is nooit het einde
van een ultieme ontsluiting,
de laatste ademtocht
heeft nog te veel verzwegen
en ieder zwijgen is een eiland
in een zee van woorden.

(‘Recensie van de taal’)

Elke diepzinnigheid is op zichzelf mooi gevonden, maar zo achter elkaar geplaatst krijgen ze iets vrijblijvends. De opmerkingen blijven aan de oppervlakte. Het gedicht is een verzameling slimmigheden, waar niemand erg veel mee opschiet.

De negatieve recensie

Hagar Peeters heeft een mijmerende manier van schrijven. Er doet zich een situatie voor, ze bedenkt daar iets bij en dat zou dan poëzie op moeten leveren. Maar het wil maar zelden poëzie worden.

Het gedicht ‘De grootmoeder en de prins’ wil niet meer doen dan de ongerijmdheid beschrijven van de eenvoudige begrafenis van een rechtschapen, hardwerkende vrouw die dertien kinderen heeft opgevoed en het eerbetoon waarmee een schuinsmarcheerder als Prins Bernhard werd begraven. Dat is geen poëzie.

Het gedicht ‘Inbeelding’ beschrijft enkel de fantasie die de ‘ik’ tijdens de maaltijd onwillekeurig bedenkt hoe haar vader wordt doodgeschoten (in de eerste strofe onder invloed van een geweldsfilm, in de laatste strofe onder invloed van krantenknipsels). De beschrijving van de moord is nogal braaf (hij knoeit met zijn eten) en ook het einde is geruststellend: beiden eten rustig door. Dat is geen poëzie.

Het gedicht ‘Mag ik naar je toe’ is ongenietbaar pathetisch:

Troost me niet.
Je lieflijkheid draagt kilte aan
ons opgaan in elkaar
komt van één kant.

Dat is geen poëzie.

En waarom is dat geen poëzie? Het zijn triviale, vaak omslachtig verwoorde gedachten. Knusse, vrijblijvende overwegingen. Er staat in deze gedichten niets op het spel voor Peeters; er worden geen vragen opgeroepen; er wordt geen kern geraakt; er wordt geen verrassend of vervreemdend beeld gegeven op de werkelijkheid. Je vraagt je kortom af waarom deze gedichten geschreven moesten worden. Voor de gezelligheid?

Epiloog

Drie recensies, drie typen argumenten. Waarbij ik wil aantekenen dat ik nergens mijn eigen mening geweld heb hoeven aandoen. Ik erger me wel eens aan de stelligheid van recensenten. Interessant is de dialoog, of sommigen noemen het 'confrontatie', van de recensent met het kunstwerk. Zijn mening doet uiteindelijk niet ter zake, het gaat om de argumenten; het is dus belangrijk dat die argumenten op het kunstwerk slaan. Dat gebeurt m.i. te weinig.. Het kan verder voor de recensent geen kwaad zich stevig achter zijn argumenten te positioneren, maar een al te groot geloof in zijn gelijk zou naïef zijn. Voor de lezer kan het nuttig zijn getuige te zijn van die dialoog, om bijvoorbeeld een beeld te krijgen van het werk, om er nieuwsgierig naar te worden, het zelf te lezen en vervolgens zijn eigen argumenten in te brengen. Hiertoe nodig ik hem of haar dan ook van harte uit.

Voor de bundel van Hagar Peeters is het in dat geval opschieten geblazen: de bundel is gedrukt in 300 genummerde exemplaren – zelf heb ik nummer 201 te pakken – en op is op.

Edwin Fagel