De afstandelijke goochelaar

Heuglijk nieuws voor literatuurminnend Nederland! Uitgeverij Contact heeft een nieuwe debutant in het fonds. Onno Kosters heet hij, Callahan en andere gedaanten zijn bundel. Eerder promoveerde deze dichter, geboortejaar 1962, op het werk van James Joyce en hij verdedigt in zijn vrije tijd het doel van een voetbalelftal (elementen die terug zijn te vinden in zijn poëzie).

De uitgever heeft er een specialiteit van gemaakt dichtbundels vorm te geven op een manier die je modern zou kunnen noemen. Zo ook hier. De bundel bestaat uit vier afdelingen (De man in de muur, NS zet bussen in, Polaroids en Callahan); alle vier op een andere manier opgemaakt. De eerste en de laatste afdeling behelzen beiden één lang gedicht, de twee middelste afdelingen bestaan uit losse, met elkaar samenhangende gedichten.

De suggestie van homogeniteit

‘Go ahead. Make my day.’ Deze regel, onnavolgbaar uitgesproken door Clint Eastwood in ‘Dirty Harry’, is niet voor niets legendarisch geworden. Alle strijders voor het goede doel hebben in actiefilms een cynisch soort hooghartigheid, maar geen van allen heeft die zo precies kunnen verwoorden. De film grossiert in dit soort regels, de ene nog briljanter dan de andere. Je reinste poëzie, moet ook Kosters gedacht hebben. Hij vernoemde zijn bundel dan ook naar ‘Dirty’ Harry Callahan; in de cyclus ‘Callahan’ komen de mooiste regels uit de vermaarde Eastwoodfilm nog eens langs.

De bundel bevat verder verwijzingen naar verschillende soorten cultuuruitingen (Zappa, Beckett, Plato, Middelnederlandse teksten, etc. etc.), en alledaagsheden (het wereldnieuws, de teksten van de N.S., voetbaltaal, etc. etc.). En, hoe kan het ook anders, de bundel suggereert allerlei verbanden tussen deze uitingen. Het wordt nog erger als de gedichten ook naar elkáár blijken te verwijzen. Een bont en rijk geschakeerd geheel dus, dat bovendien homogeen wil zijn.

De voorliefde voor troosteloosheid

De in de bundel beschreven personages lijken allemaal weggelopen uit een Dirty Harry-film. Kosters speelt met het cliché van een whisky drinkende macho in een vies onooglijk kamertje. In de gedichten wordt de figuur aandoenlijk, zijn macho houding wordt potsierlijk. Daarmee maakt hij de personages ook een beetje treurig. De man in de muur metselt zich in omdat hij de wereld niet aankan. De figuur bij het station doet eigenlijk niet veel meer dan verloren op het station staan en wachten op de trein die niet komt. Zelfs de keeper die zijn laatste wedstrijd speelt, voldoet aan het signalement:

Zijn laatste wedstrijd en
terwijl de lucht betrekt
en het spel zich bij de
andere zestien afspeelt en

meeuwen op het middenveld

(p. 31)

Een zekere voorliefde voor troosteloosheid kun je Kosters niet ontzeggen, maar hij bekijkt en beschrijft die troosteloosheid wel met (zwartgallige) humor. Zijn taal is weerbarstig maar speels, een beetje als Dirty Harry zelf.

De nadrukkelijke afstandelijkheid

Onno Kosters debuteert met een knappe bundel, die grossiert in mooie regels (vooral de afdeling ‘NS zet bussen in’ vind ik erg mooi).

Zijn stappen, hun stappen, messcherpe
echo’s mengen zich moeiteloos, brengen
een oeverloos kletsen van angstige

mensen tot stand.

(p. 19)

Maar daar valt wel iets tegenin te brengen, namelijk de nadrukkelijkheid van de poëzie. De vele verwijzingen zijn bijvoorbeeld een probleem. En niet alleen omdat je mooi in de aap gelogeerd bent als je niet weet dat Sinouh de keeper van RKC is. En ook niet alleen omdat de dichter in sommige gevallen nogal goedkoop meelift op het werk van een ander. Het is de nadrukkelijkheid waarmee hij verwijst (in regels als: ‘Zinnelijke/ silhouetten en driekwartsopnamen van idealen // waarvoor Plato zich niet zou hebben hoeven schamen’) die soms het leven uit de poëzie slaan. Ook de speelsheid (‘Whoa! Zo zit hij in zijn doorzonwoning’) en humoristische formuleringen (‘Waarom hebban allan mensen vakantie,/behalve jij en ik?’ - een spel met de oudst bekende dichtregel in het Nederlands) werken, hoe goed gevonden vaak ook, op de zenuwen.

Kosters schrijft afstandelijke poëzie. Daarmee doet hij denken aan de goochelaar die om de haverklap roept: ‘Let op! Hier komt de truc!’ En inderdaad, de truc die dan volgt is van hoog gehalte. Maar om mee te slepen, om de lezer te overtuigen en bij wijlen ook te raken, volstaat de trukendoos niet. Een vleugje hart zou hier uitkomst kunnen bieden.

Edwin Fagel