Bloedeloze filosofen

“Mogelijk zal mijn werkwijze sommige lezers tegen de borst stuiten als flauw of respectloos. Om eerlijk te zijn, ik kijk bijzonder uit naar dat soort reacties,” schrijft Ingmar Heytze in het nawoord van zijn jongste bundel Nietzsche schrijft een laatste vers.

Vooruit dan maar.

Filosofie Magazine is een populariserend maandblad, dat wil zeggen, het brengt op een vlotte en onderhoudende manier het filosofisch denken onder de aandacht. In het tijdschrift worden zowel de denkbeelden van grote filosofen uit het verleden besproken, en hoe die van toepassing zijn in ons hedendaagse leven, als die van de huidige filosofen. Tussen januari 2001 en december 2004 schreef Ingmar Heytze elke maand een gedicht over een filosoof. Deze gedichten zijn nu gebundeld in Nietzsche schrijft een laatste vers. Heytzes aanpak sluit naadloos aan bij de formule van Filosofie Magazine, namelijk: de filosofie ontdoen van zijn gewichtigheid en deze toegankelijk maken voor een breder publiek – zodat de filosofie levend blijft. Een lofwaardig streven van zowel het tijdschrift als de dichter, al levert het helaas weinig fraaie poëzie op.

De charme van een dichter als Ingmar Heytze is zijn kwajongensachtige humor. Hij heeft met een aantal mooie bundels de poëzie, zo’n ander bolwerk van gewichtigheid, een stuk leuker gemaakt, ook voor mensen die normaal gesproken geen bundel zouden kopen. Zijn poëzie bevat verrassende vondsten en originele gedachten; zijn optredens houden het midden tussen een poëzievoordracht en een cabaretvoorstelling. De poëzie van Heytze is kortom fris en zit boordevol branie. Daarom waarschijnlijk zal Filosofie Magazine Heytze hebben benaderd, hij is de juiste man op de juiste plek. Deze aanpak wordt ook uitvoerig toegelicht in zowel een voorwoord van de filosoof Paul Wouters: (“Waar het gezond boerenverstand ons in verwarring achterlaat, daar kan een gezonde boerendichter het heft overnemen”) als een nawoord door de dichter zelf.

Waarom dan levert de combinatie zo’n saaie bundel op? Wellicht mede door die uitgebreide verantwoording, die niet anders te zien valt dan als leeswijzer. Evenmin als ondergetekende is Heytze een expert op het gebied van filosofie. Hij zocht informatie over zijn personages naar eigen zeggen op in inleidende boeken en websites: “Het voelde elke keer alsof ik een spreekbeurt aan het voorbereiden was, maar dan met een gedicht als uitkomst.” (p. 54). Ik heb geen problemen met deze aanpak, wel met de uitkomst. De gedichten komen namelijk niet veel verder dan de oppervlakkige gegevens die de meeste mensen wel weten over de grote filosofen (Plato had een grot–theorie, Nietzsche kreeg een zenuwinzinking en viel snikkend een paard om de hals, etc.). Deze gegevens worden in veel gevallen in de huidige tijd gesitueerd (het mobieltje van Plato heeft in de grot geen bereik). Dit levert af en toe inderdaad komische effecten op. Aristoteles vat bijvoorbeeld in ‘Aristoteles faxt zijn uitgever’ zijn filosofie nog eens samen, omdat het grootste deel van zijn werk verloren is gegaan, maar de fax komt niet goed door. Ook de Cruyffiaanse opmerkingen in ‘Gracián Cruyff’ zijn vermakelijk:

Er zijn veel mensen die niet weten
dat ze niets weten. Anderen die denken inzicht
te hebben, weten feitelijk niets. Mensen lopen
waar ze anderen zien lopen, maar bij hardlopen
is tot stilstand komen het moeilijkst. Kennis
zonder gezond verstand is dubbele waanzin.

(‘Gracián Cruyff, p. 35)

Vaak echter zijn de grapjes wat al te gemakzuchtig, zoals de kopie van Monty Python’s befaamde ‘Dead Parrot’–sketch in ‘Sloterdijks Flying Circus’.

De filosofie zelf wordt in de meeste gevallen buiten beschouwing gelaten. Dat is een keuze van de dichter (of de redactie van Filosofie Magazine), met als verantwoording: “Veel belangrijke filosofische theorieën laten zich niet eens bij benadering aanstippen in een kort gedicht.” (p. 55). Ik ben graag bereid die keuze te respecteren, maar het maakt Heytzes polemische opmerking in zijn nawoord nogal pretentieus:

“Ik verwacht ze [de reacties van lezers die de gedichten flauw en respectloos vinden] vooral van mensen die wel huizenhoog tegen het gedachtegoed van de grote filosofen aankijken, maar zich er sinds hun studententijd niet meer in hebben verdiept, en hun inzichten ook niet toepassen in hun eigen leven – terwijl dat natuurlijk wel de bedoeling van de meeste filosofen is geweest.”

(p. 60)

Heytze zelf laat, behoudens enkele oppervlakkige verwijzingen, deze inzichten grotendeels links liggen. Wat wil hij dan bereiken met deze gedichten? Tonen dat ook filosofen mensen van vlees en bloed zijn en waren? Hij schrijft op p. 55: "Bovendien zocht ik niet alleen naar denkvoer, maar ook naar drama; hoe meer reuring in het leven van de mens achter de denker, hoe beter.” Dat kan. Maar wordt dit drama dan invoelbaar gemaakt? Nee, want alle dramatische gegevens zijn in dienst gesteld van de komische situatie.

De filosofen van Heytze zijn geen mensen van vlees en bloed, want ze komen niet tot leven. Ze komen voor in een grap, die soms charmeert vanwege de ontwapenende branie, maar vaker de lezer in het geheel koud laat. En dan is 37 gedichten jool over filosofie wel wat veel van het goede.

Edwin Fagel