Ongevaarlijk lichtvoetig

De joodse messias vertelt het verhaal van de niet-joodse Xavier Radek. Deze 15-jarige jongen voelt zich geroepen om het joodse volk te troosten. Hij heeft alleen de juiste manier nog niet gevonden. Zwemmen met zionisten, in het Jiddisch vertalen van Mein Kampf, de oorlel zoenen van zijn joodse vriend Awromele, het schilderen van zijn moeder, die zijn teelbal (genaamd Koning David) in een potje in haar hand houdt. Hij probeert alles uit, vertrekt uit Basel naar Amsterdam en vervolgens naar het beloofde land.

Arnon Grunberg is het troetelkind van de Nederlandse uitgevers en zichzelf intelligent noemende media. Door deze status hoor je weinig (Trouw) tot geen kritiek. Feit is dat zijn boeken bijna allemaal goed verkopen en dat hij bijzonder slim schrijft dus alle lof is zo bezien terecht. Jammer is wel dat Grunberg zo langzamerhand redelijk voorspelbaar wordt met zijn dolle situaties en nog dollere dialogen waar de lezer zich pagina’s lang doorheen moet grinniken voordat er iets gebeurt. Grunberg is de meester van de absurde situatie maar het vertraagt enorm. Het boek had de helft minder pagina’s mogen hebben, maar daar heb ik geen kritiek over gehoord.

O, Grunberg verlos ons van de kritiek

Grunberg zelf had wel wat meer ophef verwacht na dit boek, blijkens zijn wekelijkse gesprek met Wim Noordhoek in De Avonden. Als ultieme erkenning zijn tijdens de Frankfurter Buchmesse zelfs de rechten van De joodse messias aan Israël verkocht. Wat vooral opvalt aan de recensies is de fascinatie met wat Grunberg los probeert te krijgen, wat de consequenties zijn van zijn woorden. Max Pam noemt De joodse messias een ‘kwaadaardig boek’, de Groene Amsterdammer vergelijkt het met De duivelsverzen van Salman Rushdie en Vrij Nederland noemt het - weliswaar met bewondering - ‘duivels’. Toch niet de minste waarschuwingen naar zowel lezer als auteur. De joodse messias zit op de rand, zoveel is duidelijk. Het is beledigend voor iedereen: joden, moslims, christenen en in het algemeen voor mensen met goede bedoelingen, in het bijzonder richting het joodse volk. Zo bezien is er niets aan de hand want iedereen komt aan de beurt in Grunberg’s geestige litanie tegen alles dat met ‘verlossing’ te maken heeft. Het probleem is alleen dat niet iedereen daar tegen kan en daar zit waarschijnlijk de kern van de milde kritiek: de angst dat op dit boek niet met woorden wordt gereageerd maar met een ander middel.

Joden mogen grappen maken over joden

‘Weet jij waarom Hitler zelfmoord pleegde? Nee? Hij kon de gasrekening niet betalen.’ Deze mop werd mij ooit verteld door een joodse, die er besmuikt om giechelde. Als een niet-joods(e) hem had verteld, had deze persoon absoluut geen goede indruk gemaakt. Hetzelfde geldt voor Grunberg en dit boek: hij mag deze dingen zeggen, deze witzes maken, deze grenzen opzoeken met o.a. die Jiddische vertaling van Mein Kamf als een soort ultieme, geestige uiting van joodse zelfhaat. Het is nog grappig ook, en dat komt omdat hij a) joods is, b) goed schrijft en veel weet en c) joods is.
Gelukkig, en dat is Grunberg’s voordeel, is hij geen ‘beroepsjood.’ Je hoorde hem tot nu toe eigenlijk nooit over Israël. Grunberg is meer het type van de vette anekdotes, de krijsende moeders, de altijd smoezelige vrienden, de zotte dialogen, de verwarring en de eeuwige zoektocht. Dat geeft zijn werk een lichtvoetigheid die prettig is. En hem als schrijver een reputatie van ’ongevaarlijk’ of in ieder geval a-politiek.

Het is zijn kracht, want hij weet precies wat hij doet als hij de totaal hysterische ouders neerzet zoals die in Figuranten of de hypochondrische rabbijnszoon Awromele in De joodse messias. Hij speelt met het joodse stereotiepe omdat hij dat kan en als geen ander begrijpt. En omdat hij het mag, inderdaad, en laten we daar niet kinderachtig over doen ook.

Liesbeth Smit