• Auteur: Koos van den Kerkhof
  • Titel: Oud Zink
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • ISBN: 9789062656257
  • Datum bespreking: 9 Juni 2009

en dan, het verwijlen


De mensen worden geboren, en worden oud, en gaan dood. Daartussen een hele resem dagen. Een hele aaneengeregen slinger van dagen. Vele van die dagen zullen trekken op vele andere van die dagen. Op zoveel, zo heel erg veel, zo godverdomde veel van die dagen zul je geen klapkloten meemaken dat je niet al honderd keer eerder meemaakte.

Er zijn mensen, echtwaar, die dat een heel benauwende gedachte vinden. Die denken dan daaraan te zullen ontsnappen door alle dagen feest en seks en drugs en wieg en rol. Alle dagen zuipen, en in elk stadje een ander schatje. En nooit ergens lang blijven: niet in hetzelfde huis, niet bij dezelfde baas, niet bij hetzelfde lief. Welnu: deze mensen peinzen ernaast. Zij zien over het hoofd dat ze op deze manier evengoed hun morgen vullen met wat zij ook gisteren al deden. De ware levenskunst bestaat niet in veel en snel en iedere keer anders. De ware levenskunst bestaat er gewoon maar in te leven. Dus leef, godverdomme. Leef het leven dat je te leven heb. Doorleef hoe je nu al voor de ontelbaarste keer die hoek voorbij uw huis omslaat, sla hem werkelijk om, voel dat je hem omslaat, beleef dat je hem omslaat en doe het niet op die halfaffe manier alleen maar omdat je het gisteren ook al deed en daarom peinst dat je vandaag een heel klein beetje minder hoeft uit te kijken. Alleen door alles met wortel en tak werkelijk te doorleven, ook de verveling, ook het schijten, ook het obligate kopje koffie na het avondeten, ontstaat de tinteling, de kracht, het enthousiasme & het inzicht dat geen twee kopjes koffie werkelijk helemaal gelijk aan elkaar zijn.

Deze overpeinzingen zou Koos van den Kerkhof geheel of gedeeltelijk moeten kunnen volgen, dunkt mij. Als dichter richt hij zijn vizier vooral op het dagdagelijkse. En door het dagdagelijkse van zeer nabij te bekijken (veel nabijer dan je het dagdagelijkse ooit bekijkt, want wij zijn hautain, wij minachten het dagdagelijkse, wij peinzen dat het dagdagelijkse onze volle aandacht niet waard is), toont het zich in al zijn bizonderheid. De schoonheid, die wij ons pas gewaar worden door het verwijlen bij de dingen. En van die schoonheid te dichten, dat is een kunst.

Ontelbare dichters, nu levend of dood, hebben van de Grote Gevoelens gedicht, de Diepzinnige Overpeinzingen, de Onvergankelijke Verhalen. Maar iets moois zeggen over iets heel erg kleins, dat is een heel ander paar mouwen. Vaak wordt het banaal. Of erger nog, wordt het light verse (oh my God).

In beide gevallen wordt het dagdagelijkse leven gewoon niet zereneus genomen: het wordt ofwel weggezet als iets vulgairs, of juist als iets om mee te lachen. Maar Koos van den Kerkhof gunt het kleine de aandacht die het verdient. Misschien omdat hij het leven rondom zo dicht mogelijk op de huid wil zitten, bezingt hij datgene wat hij ziet als hij maar een stap buiten de deur zet. Of is het veeleer angst? Zo zegt hij in Boerenkool:

Woorden zijn net de boerenkool
van toen ik veertein was.
IJsdruppels in de krulbladeren.

En:

De boerenkool was aan zijn gewicht.
Dus bleef je er af. Net als van de woorden.

Wringt 'm daar de schoen? De woorden van gewicht, daar blijf je van af? Misschien omdat er anders dingen bloot komen die beter verborgen bleven? Wat er ook van zij, in de gedichten in Oud Zink komt voornamelijk het heel gewone leven aan bod. Het gaat over voortmarsjeren met je blikken trommel rond je kinderhals; over hoe je met je lullig bootje overheen de grachten vaart en hoe je voor 'de meisjes' net doet of je lullig bootje de coolste der coole schepen waart; over door je beebiealbum bladeren en zelfs over zoiets futiels als soggens wakker worden en de wekradio een ongenadige klap geven. Eerst nu pas, dank zij Koos van den Kerkhof, kan een mens ontdekken hoe ontroerend mooi deze allerkleinste der dingen eigenlijk zijn, en hoe grof ons gemoed dat we er alle dagen met zo weinig aandacht aan voorbij gaan. Niet in het verre en onbereikbare leven ligt de ware pracht, ze ligt verdomme recht voor onze voeten voor het opscheppen. Helaas liggen daar evengoed de verstikking, de verrotting, het gruwelijke. Neem bijvoorbeeld het What's he building in there?-achtige Niks te doen:

Weet je wat ze doen
die twee van tweeëntwintig?

Elke ochtend laat ze
de hond uit en fietst
naar haar werk. Alsof
dat nog niet genoeg is
loopt hij gebukt door de kamer
zit de godganse dag
achter de computer
heeft aan een stuk door
de draagbare aan zijn oor.
Je gelooft het niet
hij haalt de vuilniszak
leeg, propt hem ook
weer vol. Wat zijn dat voor lui?
Want als ze thuiskomt
zet hij het blad koffie
op de tuintafel. En zij wast
de luizen van de oleander.
Hij staat aan het raam
krabt op zijn hoofd.
Dat is toch niet normaal.
Onder de kersenboom
zitten ze vet te luisteren
naar de zingende lijster
heb ik gehoord.

Wat doen die twee, 's avonds
op tweeëntwintig achter de gordijnen?

En presies dit is hoe het is: het wantrouwen, de achterdocht en de achterbaksheid van de kleinstad (een stad als Venlo misschien, waar Van den Kerkhof twee jaar stadsdichter was). Elkendeen trekt presies op elkendeen, maar toch bespieden ze elkaar allemaal in de hoop dat ze getuigen zullen zijn van overtreding van het oerhollandse gebod Doe Maar Gewoon. En zo graag zouden zij schunnigheden en inkorrektheden zien, dat zij ze ook zien, zelfs als zien zij ze niet.

In 54 pagina's brengt Koos van den Kerkhof op deze manier de schoonheid maar ook de lelijkheid van het leven van alledag onder de aandacht. Soms leidt dat tot een 'gelegenheidsdicht' waarvan de houdbaarheidsdatum eigenlijk op moment van lezen alweer overschreden is. Immers: ook de aktualiteit is de werkelijkheid van de dag en dan heel letterlijk. De werkelijkheid van die ene dag, die op een andere dag al geen werkelijke werkelijkheid meer lijkt. In Venlo, supermarkt Jan Linders, 22 oktober 2002, Renee gaat het over zinloos geweld - een tema dat het gemiddelde Erg hè-straatgesprek al minder lijkt te beheersen dan enkele jaren geleden en het slachtoffer uit de titel is nu dan ook niet meer dan een naam in een langere lijst met namen (waardoor het gedicht aan kracht inboet - of juist het tegendeel daarvan). Onbedoeld grappig wordt het haast, als de plots opkomende roem van langvergeten Idols-ster 'keep the soul alive'-Boris geproblematizeerd wordt want die roem is al even plots weer verdwenen alsi opgekomen was. Zo wordt de draagwijdte van het gewone en passant getest.

Voor zijn gedichten kiest Koos van den Kerkhof meestentijds ook voor gewone (spreek)taal, want des te welsprekender en doeltreffender maakt. Het dagdagelijkse blootleggen in klare taal. Kennelijk wil hij de vogels, de lucht, de straten, de blikken trommels en de mensen op tweeëntwintig voor zichzelf laten spreken. Wat Oud Zink iets integers en fragiels meegeeft, want als Van Den Kerkhof had gekozen voor wollige, hermetiese bewoordingen had het geleken of hij 'eigenlijk' veel meer aan het zeggen was dan hij zegt, waardoor datgene wat hij nu blootlegt alsnog weer verborgen zou zijn geraakt. Zomwijlen is er storend rijm of Suske-en-Wiske alliteraasie. Ik moet daar allemaal niet veel van weten. Altoos als ik gedichten lees met een overdaad aan rijm of alliteraasie, begint er in mijn hoofd spontaan iemand te rappen. Men smijt mij in een kadans waar ik helemaal niet in wil. Kedeng kedeng. You might feel the need tot tap your foot along. De beat man, hoor de beat. Gelukkig puurt de taal doorgaans veel puurder uit bij Van den Kerkhof. De taal, zoals die is.

En die puurheid is het. Die van boerenkool, bijvoorbeeld, van toen je veertien was.

tim donker