Pantoen Power (7)

Een tijdje terug, het was 's ochtends vroeg, zag ik een hert in de tuin van een jeugdherberg. Nu bevond de jeugdherberg in kwestie zich in Ierland, dus het was geen groots mirakel. Maar ondanks dat en ondanks dat ik me naar alle waarschijnlijkheid buiten gehoorsafstand bevond (al weet ik niet hoe supersonisch het gehoor van het tegenwoordige hert is) bewoog ik mij voorzichtig en stilletjes door de kamer, op zoek naar een fototoestel. Straks jaag ik het nog weg. Hetzelfde gedrag vertoon ik bij poëzie. Als het komt, dan komt het. Als niet, dan niet En áls het komt: niet aanzitten, niet aankomen. You might scare it off. Ik laat mijn poezie het liefst begaan.

Dat wil niet zeggen dat ik werkeloos toezie terwijl mijn onderbewuste van alles uitkraamt - ik sleutel wel degelijk aan mijn gedichten. Maar het wil wél zeggen dat ik de beperkingen zoveel mogelijk probeer te beperken. Dan gaat het met name om voorgeschreven vormen en in mindere mate thematiek. De ervaring leert mij dat als ik mijn gedichten aan vooraf omschreven banden probeer te leggen, er iets uitkomt wat ik óf niet goed vind óf haast niet herken als van mij. Dat laatste was een beetje het geval met mijn pantoens.

Om het mezelf en mijn hertachtige inspiratie verder niet al te moeilijk te maken, had ik bedacht om wat rondslingerende dichtregels als basis te gebruiken. Dan had ik alvast een begin en wie weet kon ik op deze manier een eerder gestrand gedicht een kickstart geven. Rijmen is echt niet mijn ding, daar wilde ik me dus niet aanwagen. Wel wilde ik het schema helemaal volgen, dus niet alleen de regels 2 en 4 laten terugkomen in de daaropvolgende strofe, maar ook de regels 1 en 3 uit de eerste strofe laten reïncarneren in de laatste strofe.

Er zijn zeker 4 verschillende pantoens de tuin ingewandeld, voordat er iets uitkwam wat mijn goedkeuring enigszins kon verdragen. Op de een of andere manier voelde het alsof de gedichten maar niet op gang kwamen. Het waren in zichzelf gekeerde wezens, die alweer in herhaling vervielen voor ze goed en wel op gang kwamen. Een extra moeilijkheid was mijn voorliefde voor het laten overlopen van zinnen over de regels. Dat werkt de eerste keer leuk: het was alsof ik nooit was opgegroeid. Ja ergens / liep ik nog, maar vervolgens zit je bij de second coming van die regel wel met het ja ergens opgescheept.

In het Nederlandse gedicht heb ik geprobeerde die enjambementen “ten goede aan te wenden” Doordat de “brokstukjes zin”aan het eind van de regel bij hun tweede verschijning om een ander vervolg vroegen, kregen ze soms ook een subtiel betekenisverschil (al moest ik soms smokkelen met een leesteken), waardoor 'de eeuwige terugkeer van het gelijke' wat doorbroken werd.

De in zichzelf gekeerdheid van de pantoen bleek bij het Engelse gedicht juist versterkend te werken. Daar sluit het “niet op gang willen komen” aan bij het thema van de draaimolenpaarden (de flying horses) die wel willen maar niet kunnen. Ze willen echte paarden zijn (like all great horses), ze willen losbreken, rennen: a soft touch is enough to make us go, maar ze komen niet van de grond. Voor ze het weten zijn ze weer geëindigd waar ze begonnen: ze dragen dromen, meer niet.

Er lag nog sneeuw langs de rails. Het was
alsof ik nooit was opgegroeid. Ja, ergens
liep ik nog. Zoveel was zeker. Een verhaal
zoete oorlogstijd, het kon beginnen.

Alsof ik nooit was opgegroeid. Ja, ergens
herkende ik haast mijzelf weer terug.
zoete oorlogstijd, het kon beginnen.
Iets was anders maar ik wist niet wat.

Herkende ik haast mijzelf weer terug.
Liep ik nog? Zoveel was zeker. Een verhaal.
Iets was anders maar ik wist niet wat.
Er lag nog sneeuws langs de rails. Het was.

Flying horses

Dreams we carry, sirs, and all that lags behind.
We know of no tomorrow. Still, we stand.
Like all great horses we do not lack in faith.
We merely wait for one to keep us occupied.

We know of no tomorrow. Still, we stand.
A soft touch is enough to make us go and so
we merely wait for one to keep us occupied
when all the sky is calling. We'd like to take a plunge.

A soft touch is enough to make us go and so
like all great horses we do not lack in faith.
When all the sky is calling, we'd like to take a plunge.
Dreams we carry, sirs, and all that lags behind.

Milla van der Have, (dichter, zie weblog)