• Titel: Karavanserai
  • Auteur: Martijn Benders
  • ISBN: 9789046803639
  • Uitgever: Nieuw Amsterdam
  • Datum bespreking: 10 Juni 2008

Duizelingwekkend


Het afgelopen jaar debuteerden veel dichters die ondanks hun status als debutant al zo compleet zijn, dat ik niet kan wachten tot deze dichters een paar bundels verder zijn – wat een heerlijke bundels moeten dat worden! Stelt u zich eens Ruth Lasters over tien jaar voor, of Annemieke Gerrist, of Samuel Vriezen…

Bij Martijn Benders, die onlangs debuteerde met de dikke bundel Karavanserai, is de gedachte alleen al voldoende om aan de grenzen van de waanzin te belanden. Karavanserai is niet alleen een dikke bundel, het is ook een hele rijke bundel. Rijk in de beelden en zegging per gedicht, maar ook in de variatie in de gedichten onderling. De bundel is opgebouwd uit vier afdelingen, elk met een zo eigen karakter dat je ze bijna zou kunnen zien als vier afzonderlijke bundel(tje)s – ware het niet dat ze gezamenlijk een, hoewel grillige, eenheid vormen. Ik zal de afdelingen dan ook afzonderlijk bespreken.

Mare Magnum

Martijn Benders heeft geen gebrek aan ambitie. Zoals de titel al aangeeft, wordt in deze eerste afdeling in 17 gedichten een poging ondernomen het heelal samen te vatten. Het levert een soort encyclopedie van de grote woorden op, zoals Mark Boog die schreef, met titels als ‘De eeuwigheid’, ‘Het geluk’, ‘De tijd’ en eindigend in ‘De apocalyps’. De openingsregels zijn wat mij betreft al klassiek, en ze geven een beetje een idee van de toon die in deze afdeling overheerst:

De eeuwigheid kent vele concurrenten.
De vakantie, bijvoorbeeld.

(‘De eeuwigheid’, p. 9)

Die toon zou ik omschrijven als zelfverzekerd. Hier is een dichter aan het woord die weet wat hij in zijn poëzie wil, en hoe hij het gaat bereiken. En het bereikt. Zijn sterke en trefzekere beelden beklijven, en ze trekken in zo grote getale aan de lezer voorbij dat ze een duizelingwekkend effect hebben. Je zou haast zeggen dat Benders zijn gedichten te vol met beelden laadt, temeer omdat het grillige, verrassende beelden zijn - maar de gedichten worden telkens, schijnbaar moeiteloos, tot een goed einde gebracht:

Het geluk

Badend in het licht van popsterren
en over zijn houdbaarheidsdatum heen
ligt het geluk als een dood roofdier
op de inrit van onze nieuwbouwwijk.

Een ander, bedaarder geluk
is bumperklever van nature.
Stuurs spiegelend proberen
we het voor te blijven.

En ons succes bivakkeert
al jaren als een troep pygmeeën
in de achtertuin.

Gekleed in de conifeer
van een machtig vuur roepen we
‘roempa!’ en ‘bazoempel!’

terwijl de buren,
iconen van de draagbare samenleving,
zuur tegen hun ramen plakken.

(p. 13)

Het verschil met Boogs De encyclopedie van de grote woorden is dat Benders geen definities van de grote woorden geeft, maar ze inzet om, inderdaad, het heelal samen te vatten. Een onmogelijke opgave natuurlijk, maar dat betekent niet dat Benders niet in zijn opzet slaagt. Bundel nummer 1 bevat eigenlijk louter scherpzinnige gedichten, dikwijls met humor opgeschreven.

Het Paleis van Bagassa

De gedichten in de volgende afdeling (15 in totaal) zijn veelal geïnspireerd op Perzische teksten. De dichter (een Brabander in Istanboel) slaat in deze gedichten een meer vertellende toon aan. Deze gedichten hebben een totaal andere klank dan de eerste afdeling; eigenlijk zijn dit Arabische verzen in het Nederlands:

Daar ligt ze nu. Laat je blaffers thuis want
de hoerige wind zal opsteken om de honden mee
te nemen; breng liever spijzen, katten, thee. Haydar,
wil je hier dus een pauw kopen, vergeet dan niet
dat je vrouw net als een kaartenhuis
je trouwe ogen niet verdragen kan.

(‘Haydar gaat naar Istanboel om een pauw te kopen’, p. 29)

Benders gebruikt in ‘Het paleis van Bagassa’ veel minder vergelijkingen, veel eerder bekwaamt hij zich in het oproepen van geluiden (‘Gekras van sinaasappels en backgammonstukken’), geuren (‘zijn grijze haar/ruikt naar zweet en citroen’) en gebeurtenissen (‘Een sleutelbos rammelt./ Zijn hand trekt het schuifslot los./ Bomen moffelen met hun wortels.’) Maar de geluiden, geuren en gebeurtenissen zijn raadselachtig. Want hoe klinkt gekras van sinaasappels en backgammonstukken? Hoe ruikt de combinatie van zweet en citroen eigenlijk? Hoe moffelen bomen met hun wortels? Zo roept Benders met zijn regels die op het eerste gezicht glashelder lijken een universum op waarin zijn lezer zich vele uren kan vergapen.

Stigma

De afdeling ‘Stigma’ bestaat uit een reeks gedichten n.a.v. de vorm (en inhoud) van de cijfers 1 t/m 12 (onder andere: de verantwoording meldt dat verdere referenties grotendeels wiskundig, kabbalistisch en politiek van aard zijn – u neemt mij vast niet kwalijk dat ik ze niet allemaal heb opgemerkt). Een dergelijke onderneming is bijna tot mislukken gedoemd. De reeks lijkt in eerste instantie niet veel meer dan gedachte-experiment, waar het gevaar dat het flauwe regels oplevert levensgroot aanwezig is. Die regels staan er ook, de eerste strofe van ‘Een’ is namelijk nogal gezocht:

Een is de donderende stem
die aan hitparades doet denken
maar een klein, bescheiden afdakje heeft
waaronder mensen mogen schuilen.

(‘Een’, p. 50)

Maar veel vaker leveren de associaties en gedachten die de cijfers oproepen zeer bevlogen regels op als: ‘Nul is zwanen, violen,/ violen, zwanen. Nul is heel mooi.’ Of: ‘Twee is alles wat / de wiegende adem van het gelijk begeert’. Of wat dacht u van het prachtige slot van ‘Vier’:

Bladeren vallen,
traag als standbeelden.

(p. 53)

En zo kan ik nog wel even doorgaan.

De rubberen kamer

Deze afsluitende reeks heeft een wat minder eenduidige samenhang; de reeks bevat naast authentiek werk een aantal bewerkingen en spookvertalingen - van werken en auteurs waar slechts enkele mij van bekend zijn. Wat bijdraagt aan het duizelingwekkende effect dat deze bundel toch al heeft. Want ook deze afdeling grossiert in beelden en regels die zo natuurlijk zijn, dat het lijkt alsof ze altijd al hebben bestaan – zoals de volgende regels over Apollo:

Op het witte wasbord van zijn buik
grillen ze langzaam hun gevangen visjes;
hij ligt daar, een verre grijns op zijn smoel,
stoïcijns als opgedroogde tandpasta.

Hij kijkt hen hongerig in de ogen, geil als
een gloednieuwe afstandsbediening.

(‘Apollo’, p. 84)

Het motto van Bertus Aafjes geeft aan dat we de titel o.a. kunnen lezen als een aanduiding van de ‘karavaan des levens’. Ik ben inderdaad geneigd te zeggen dat Karavanserai bont is als het leven zelf. Karavanserai is een zeer geïnspireerd, zelfverzekerd debuut. Dus welk superlatief zullen we eens kiezen voor op de kaft van de tweede druk? Nou ja, kies er maar eentje. Karavanserai is in ieder geval ‘Duizelingwekkend’.

Edwin Fagel