• Titel: De encyclopedie van de grote woorden
  • Auteur: Mark Boog
  • ISBN: 90 5936 091 5
  • Uitgever: Cossee
  • Datum bespreking: 14 November 2005

Naslagwerk voor toekomstige grote gevoelens


Het gebruik van grote woorden is in de literatuur, en zeker in de poëzie, ‘not done’. Wie in een gedicht noteert “Je onbereikbaarheid is onvergeeflijk” moet beschikken over lef, heel veel lef, of hopen dat zijn lezer een milde bui heeft. Sommige dichters maken echter juist veelvuldig gebruik van deze woorden. Zij weten er zodanig mee om te gaan, dat er ondanks, of eerder juist vanwege het formaat van de woorden, indringende poëzie wordt gemaakt.



Mark Boog, van wie de hierboven geciteerde regel afkomstig is, is zo’n dichter. De reacties op zijn drie eerdere bundels repten vrijwel zonder uitzondering over Boogs virtuoze gebruik van ‘grote woorden’. Kennelijk heeft hij hieruit zijn conclusies getrokken.



Een dichter die zich van ‘grote woorden’ bedient, stelt zich waarschijnlijk de vragen: welke woorden zijn ‘groot’? En wat maakt deze woorden zo ‘groot’? Het antwoord zou een lang en ingewikkeld betoog vergen. Mark Boog bespaarde zichzelf en zijn lezer die moeite en stelde een zogenaamde ‘encyclopedie van de grote woorden’ samen. Vierenzestig grote woorden werden volgens Boog geduid en op alfabet gerangschikt.



De encyclopedie van de grote woorden biedt dus vierenzestig gedichten, waarin de betekenis van die woorden niet zozeer in een nieuw daglicht wordt gesteld, zoals de flaptekst wil suggereren, maar eerder de oorspronkelijke betekenissen die het woord herbergt en die door het veelvuldig gebruik van dat woord sleets zijn geraakt en naar de achtergrond verdrongen, opnieuw voor het voetlicht brengt. De bundel maakt ons weer bewust van de betekenis van die woorden.



Het resultaat is in één woord prachtig. Welbeschouwd is het een meesterzet van Boog om een ‘encyclopedie’ samen te stellen. Zijn (quasi)afstandelijke, (quasi)neutrale stijl leent zich daar prachtig voor. De auteur lijkt ons, inderdaad als in een lemma van een encyclopedie, op neutrale toon uit te leggen wat de betekenis is van grote woorden als geluk (“Het geluk is overkomelijk”), natuur (“Van natuur, dat wat bijgeknipt moet worden, krijgen we niet snel genoeg”) of trouw (“Trouw, liefst eeuwig, is een akelig mannetje”). Maar hij schotelt ons uiteindelijk zo precies mogelijk (met inzet van alle mogelijke poëtische middelen) een persoonlijke uitleg van het woord voor. Beeldend zijn de gedichten heel sterk, en inhoudelijk aangrijpend. Nemen we bijvoorbeeld een gedicht als ‘Geluk’:



Geluk



Het geluk is overkomelijk. Men plaatst het
in een vitrine en gaat aan het werk.
Wie ernaar vraagt krijgt het te zien,
onder weloverwogen commentaar.



Het is gebruikelijk om ’s avonds achterover
te zitten en het geluk, zoals dat beschaafd
verlicht tentoongesteld staat, te beschouwen.
Men stoot de deelgenoot erover aan.
Die knikt of zegt heel zachtjes: ‘Ja.’



In hoeverre het geluk ons bepaalt
is niet eens een vraag: totaal. Wij zijn niets
dan ons geluk, en het geluk is waar wij zijn.



Slechts tijdens het afnemen van de glasplaat
slaan we soms de ogen neer. De vochtige
doek hangt slap in onze handen. Zo mooi.


(p. 14)







Boog fileert het woord tot alleen de kern ervan overblijft. Wat overblijft, zou men cynisch kunnen noemen (hoewel de humor voldoende tegenwicht biedt). Bij woorden waarbij het dan weer wat voor de hand ligt dat de dichter er ironisch of cynisch over gaat doen, zoals ‘Liefde’, of ‘Ik’, is het resultaat ontroerend:



Spreek me aan, want ik zwijg,
verdraag mijn wurggreep, verdraag
de onbeholpenheid, verdraag mij, liefde.


(‘Liefde’, p. 28)



Zie daar: ik. Voor spiegels te staan
en zo lang te kijken dat men zichzelf wordt:
een ander. Een onthutsende, broodnodige ervaring –
onze gewoonte is stuitend. Wat verbeelden wij ons?


(‘Ik’, p. 23)



Elke regel in deze bundel is raak: de gedichten zijn afwisselend van toon, en Boogs inzichten en typeringen raken de kern van wat er over deze grote woorden te zeggen valt. Hij zegt hiermee enkele zeer wezenlijke dingen over ‘Leven, het’. De Nederlandse taal mag zich gelukkig prijzen met een dichter die haar grote woorden zo overtuigend nieuw leven inblaast. Met wat geluk maakt Boog ook nog een encyclopedie van de loodzware woorden (genocide, fascisme) en een encyclopedie van de lege bijvoeglijk naamwoorden (leuk, mooi). En de Nederlandse literatuur mag zich gelukkig prijzen met een dichter die de poëzie in een zo pure vorm bedrijft. Poëzie, die in deze bundel zelf ook nog onderwerp is en prachtig wordt getypeerd (in ‘Poëzie, p. 40):



Als een waterballon nadert het
de hooivork van onverschilligheid.



Gezien? Raaskal vrolijk verder, maar sluit de deur.


Het handboek is er. Mochten wij in de toekomst nog te maken krijgen met grote en meeslepende gevoelens, kunnen we de verwoording daarvan eenvoudig, in een alfabetisch register, opzoeken.



Edwin Fagel



Lees verder in relevante recensies op de Recensent:

- Mark Boog - Zo helder zagen we het zelden (poëzie)
- Mark Boog - De helft van liefde (proza)
- Mark Boog - De warmte van het zelfbedrog (proza)