• Titel: De eenzame uitvaart
  • Auteur: F. Starik
  • ISBN: 90-468-0020-2
  • Uitgeverij: Nieuw Amsterdam
  • Datum bespreking: 8 November 2005

Dat er op het laatst
aan je gedacht wordt


Toen Bart FM Droog stadsdichter van Groningen werd, besloot hij namens de stad de uitvaarten te bezoeken waar niemand anders en anders niemand naartoe zou gaan: de uitvaarten van zwervers, verslaafden, illegalen en eenzame oude mensen, en deze te verlichten met een gedicht. Het is immers al sinds jaar en dag gebruikelijk dat deze mensen een door de gemeente verzorgde uitvaart krijgen, een sobere plechtigheid die voldoet aan de minimumeisen die de samenleving aan een dergelijke gelegenheid stelt – veel verder gaat het niet. Een dichter is dan een welkome aanvulling.



De Amsterdamse dichter en kunstenaar F. Starik adopteerde het idee en stelde de zogenaamde ‘Poule des Doods’ samen: een groep dichters die bij toerbeurt een gedicht zou schrijven om de overledene mee naar de laatste rustplaats te begeleiden. Naast Starik leverden o.a. dichters als Simon Vinkenoog, Neeltje Maria Min, Rogi Wieg, en Menno Wigman een bijdrage. Starik was bij vrijwel elke uitvaart aanwezig en maakte er een verslag van voor zijn weblog. Deze verslagen zijn nu, in aangepaste vorm, gebundeld in een lijvig boek: De eenzame uitvaart. Het boek beschrijft ruim veertig eenzame uitvaarten tussen 18 november 2002 en 1 juni 2005, afgewisseld met enkele sterfgevallen in de omgeving van Starik zelf. Dit laatste geeft het contrast met de eenzame uitvaarten goed aan, zeker als de uitvaart van André Hazes er bij wordt gehaald.



In zijn voorwoord geeft Starik het zelf al aan: het blijft een wat rare bedoening. De dichter leest zijn gedicht voor aan een aantal ambtenaren van de gemeente Amsterdam en de dragers. Geen familie, geen vrienden. De dichter kent de overledene niet en kan diens eenzaamheid niet verlichten. De kans is bovendien groot dat de dode, degene waar het allemaal om gaat, helemaal niet van poëzie hield. En toch gaat er een zekere troost van uit, de dichter laat het er niet bij zitten, bij de treurige, anonieme, liefdeloze dood en doet wat in zijn of haar macht ligt om het afscheid waardig te maken. ‘Dat er op het laatst aan je gedacht wordt,’ omschrijft Starik het. Een hulpeloos en vergeefs gebaar, maar wellicht ook het meest krachtige en sprekende dat in de gegeven omstandigheden nog gemaakt kan worden.





Starik beschrijft de uitvaarten met gevoel voor detail en ironie, maar bovenal met respect voor de overledene. Sommige beschrijvingen van betrokken dichters of ambtenaren zijn eerder humoristisch dan vriendelijk te noemen, zoals de beschrijving van de fietstocht waarmee Starik Neeltje Maria Min naar de bushalte brengt (zijn stuur heeft de neiging tot steigeren) of de beschrijving van de ambtenaar Prins die in de aanwezigheid van een camera extra theatraal gaat doen. ‘Hier en daar doe ik in dienst van het verhaal de waarheid enig geweld aan,’ relativeert Starik in zijn nawoord ten overvloede. ‘Op het moment van de uitvaart zelf was er nooit sprake van enige ironie. Ik heb alles uit liefde geschreven.’ Hoe raak Stariks beschrijvingen zijn, is vooral te zien als je de beschreven dichters van optredens kent: men ziet Simon Vinkenoog staan, hoort Menno Wigman spreken, weet hoe Tsead Bruinja geklonken moet hebben. En voor wie ze niet van optredens kent, de meeste dichters dragen hun gedicht nog eens voor op een cd die bij het boek zit.





De verhalen zijn indrukwekkend. Meestal wordt alledaags ingezet met de weersomstandigheid en het tijdstip waarop Starik op de begraafplaats arriveert. Vervolgens ontvouwt zich het (summiere) verhaal van de overledene en het verloop van de plechtigheid. We lezen over oude mensen die maandenlang dood in hun huis liggen; een dronken man die verdrinkt in 30 cm water van een fontein; een bolletjesslikker waarbij de bolletjes in de maag open zijn gegaan; een doodgeboren kind van verslaafde en onvindbare ouders; een verstekeling die tussen de laaddeuren van een vrachtschip is gestorven; een zwerver die sterft in een huis in aanbouw, etc., etc.



Ook de dienstbare houding van de dichters is indrukwekkend. In sommige gedichten is een soort onwennigheid te lezen en worden vooral de voor de hand liggende vragen opgeroepen: wie ben je? waar kom je vandaan? wat is er gebeurd? Judith Herzberg verwoordt het ongemak nog het helderst:



Als u ons hier
zag staan, wat
zou u zeggen?



Had u gedacht:
‘ach mens, bemoei
je met je eige’



Omdat ik dat
vermoed ga ik
nu zwijgen.


(p. 197)


Het zijn niet de minste dichters die hier aan het werk zijn, en de gedichten zijn vrijwel zonder uitzondering erg sterk. Wigman introduceert het mooie, theatrale gebaar van het in een envelop stoppen van het gedicht en het op de kist leggen. Zo is het gedicht letterlijk een laatste boodschap aan de overledene. Zijn ‘Bij de gemeentekist van mevrouw P.’, met de prachtige openingsregel: “Slaapt ze? Ze slaapt.” is wat mij betreft een klassieker. Maar ook de bijdragen van de andere dichters laten je niet snel meer los.



Hierdoor is De eenzame uitvaart een passende groet aan de in het boek beschreven eenzame doden. Het is onthutsend hoeveel mensen eenzaam en miserabel aan hun einde komen. In alleen al een stad als Amsterdam, door velen beschreven als een grote provinciestad, meer dan veertig in tweeëneenhalf jaar! Ik vrees daarom dat we binnen een paar jaar deel twee kunnen verwachten.



De gelegenheidsgedichten brengen bovendien iets merkwaardigs aan het licht. Ze zijn directer en bewogener dan veel andere gedichten van dezelfde makers. Ik vermoed dat hier een kern van het dichterschap wordt geraakt. Om het simpel te stellen: ik stel me voor dat veel dichters schrijven uit liefde voor het leven, en uit angst voor de dood – en dan in het bijzonder de anonieme dood; uit angst dat het allemaal vergeefs zal blijken te zijn. Geconfronteerd met deze angsten komt kennelijk de poëzie het best van pas.



Edwin Fagel