• Artiest: Kim Janssen
  • Titel: Cousins
  • Label: Snowstar
  • Datum bespreking: 10 April 2017

(weeral een week niet geschreven)


Ten dode half. Weeral een week niet geschreven. De woorden schieten hier op tussen de tegels. Ze zijn geel, meen ik. De woorden. De tegels niet. Die zijn tegelkleurig.

En ik denk aan geel, en misschien is geel alleen maar een kleur voor haar.

En ik denk aan haar, en er is niks om me zorgen over te maken en er wordt goed voor haar gezorgd.

En ik denk aan goed, en zorgen, en wachten. Het wachten was van watermeloen gemaakt, of van zwart, en ik maakte me zorgen om het zorgen, en mijn ogen waren droog, en het plot werd dikker, en hoe hoog de woorden ook opschoten, tussen de tegels of waar ook, ze lieten zich eenvoudigweg niet plukken.

(laat staan op papier leggen)

(Dat was de dag dat er resensieeksemplaren bij de post zaten, dat was de dag dat ik Calais draaide, dat was de dag dat ik dorst had, dat was de dag dat er nul nieuwe berichten waren, dat was de dag dat ik daarmee op stond, dat was de dag dat de ander niet waargenomen werd en de ander waargenomen is taal, dat was de dag van geen taal, ontaal, mintaal, je kunt tonen aanraken, er zijn puur funksjonele objekten, en druppels, en mensen, en achtertuinen, er is snackbar, en softijs, en supermarkt, en wanhoop, dat was de dag dat iemand japanners rondreed in haar auto, dat was de dag dat je zat, zandbakzand, je ongewassen haar, een kraken is te horen, ze had je verlaten voor een man die mojer floot dan jij, er is niets om je zorgen over te maken, een sjienees restaurant, het anti-elektron, sommige mensen hebben geen alkool nodig om het gezellig te hebben, er is niks om je zorgen over te maken, snackbar softijs het anti-elektron india ouwe schoenen druppels zandbakzand en wanhoop. Dat was de dag dat ik de halve ochtend hologig naar kinderprogramma’s zat te kijken en weeral een week /

Ik las met stijgende weerzin verder in een dichtbundel waarover ik de eerste tien of twintig pagina’s bijkans hiesteries antoesjast was geweest. Ik stond voor het raam. Ik deed niets dat ertoe deed. Ik liet mijn koffie koud worden. Ik dacht aan mijn vader, en de kamer waarin hij was doodgegaan, en aan die onbekende vrouw die me toen naar huis had gereden, en het was donker toen, en in haar auto was het warm, en ik dacht dat er geen beter tribuut aan mijn vader was mogelijk geweest dan dat rijden daar, en de duisternis, en het zwijgen. Ik sneed een snee brood af en at het niet op. Ik deed niks dat ertoe deed. Ik liet de telefoon rinkelen, en rinkelen, en rinkelen. Ik liep op een vloer, op een trap, en op gras. Ik had geen zin om mijn nagels te knippen. Ik deed niets dat ertoe deed. Ik sneed een snee brood af en at het met smaak op. Ik deed niets dat ertoe deed. Ik dacht aan iemand die ik vijf jaar geleden voor het laatst gezien had. Ik deed niets om het stervende vensterbankplantje te redden. Ik vroeg me af waarom winter niet langer mijn favoriete seizoen was. Ik klikte een pen aan, en weer uit, en weer aan, en weer uit. Ik stond op van de tafel en liep naar de weesee. Ik zag een sleutel liggen en had geen idee waar die van was. Ik zou de straat dank zeggen. Ik deed de afwas niet. Ik was blind voordat ik jou ontmoette. Ik deed niets dat ertoe deed. Ik stond drie keer niet op. Ik had bijna geen jeuk meer in mijn droge oog. Ik brak geen lans, ik stratenplande niet, ik stolpte slechts glazig. Ik verwachtte al niets meer. Ik werd al dood gezwegen. Ik wist niet waar de klepel hing. Ik deed niets dat ertoe deed. Ik kon de ramen door mijn zon zien schijnen. Ik had geen idee. Er ging me geen licht op. Ik paste niet in plaats. Ik klankkleurde slechts weinig. Ik deed niets dat ertoe deed. Ik vulde de witruimtes niet meer op. Ik dacht dat ik post had ik /

Iemand stond op. Iemand kon het ook best heel gezellig hebben zonder alkool. Iemand reed japanners rond in haar auto. Iemand zei dat er niks was om je zorgen over te maken. Iemand wist van toeten en van blazen. Iemand stond niet in de rij. Iemand had liever ijstee. Iemand wilde ook snel iemand zijn. Iemand sprak van de naakte feiten. Iemand liet zijn haar knippen. Iemand dacht ergens het zijne van. Iemand nam de tram. Iemand was geboren in Nederland maar bracht het grootste deel van zijn jeugd door in steden als Bangkok, Phnom Penh en Kathmandu. Iemand dacht dat het al later was. Iemand kon iets niet vinden. Iemand was een heel andere mening toegedaan. Iemand stopte op een dag ergens mee en wilde dat hij dat al veel eerder gedaan had. Iemand had beslist meer volk verwacht. Iemand zegt dat Radio Zwaan neer is, en wij wisten het niet. Iemand doet zijn bril af en vraagt of hij er nu nog steeds oud uit ziet, en wij zwegen veels te luid. Iemand bracht iets nieuws naar voren, en wij deden of we de gazet lazen. Iemand is een band nu. Iemand kon zich het niet meer herinneren. Iemand telde de gaten in zijn plafond. Iemand zat, en keek, en wachtte. Iemand niet. Iemand vroeg zich af waarom je niet met de bus was gegaan. Iemand ging nog gauw even een bakblik kopen en liep weg in een richting waar je geen enkele winkel plaatsen wist. Iemand liet een glas vallen, haalde zijn linkerhand open, sprak schuintaal. Iemand las Karel Jonckheere Herman Teirlinck Maurice Gilliams, keek op de klok, zag nog steeds geen teken aan de wand. Iemand toch. Iemand had zin in garnalenkroketten. Iemand had bijna alle tijd. Iemand zwaaide. Iemand ging. Iemand zat. Iemand zweeg. Iemand dronk. Iemand was. Iemand dacht. Iemand sliep, en iemand wist het bos nog wel, en de maarsseveense plassen, en dat weekend toen, en het strand – en iemand stuurde me een seedee toe die /

/ hoe. Hoe het klonk als je nadacht, en ik, en jij, en de drinkwals en de luizige dans, ik voelde me zo goed alsof alles mogelijk was, dit was niet die dag, tijdens fietsweer, hoe ze, het licht en de ramen, en de koffie en de stilte en dan die seedee, hoe je liep door alles als je liep hoe je liep door niks als je liep, om toegang te hebben tot, de zeug zoogt jongen vijf zeep zacht als kaas wast modderig lijf, wat als het nooit meer zijn zal dan dit?, ik droomde dat ik zeven was en al wist dat jij bestond, ik dacht dat rondom nu de dingen anders zouden zijn, waarom oud worden zo ver van jou vandaan en nu alles alleen maar weegt en niets ooit nog komt komt deze seedee, koffie en Cousins en raam en ik ontvel piano’s voor de spaghettisaus, en Host treft mijn oor en dat vind ik nu eens mooi, dat vind ik nu eens echt heel erg mooi, en ik sta stil met natte handen, en ik wist dat ik had moeten vragen dan en daar was ze tevreden nu het dan eindelijk altemaal dood was en het eindelijk-dood-kunnen-zijn van aanrechten droop, en van muren misschien, als je bang bent om te landen kun je nog altijd zinken, ik dacht aan zee en touw en boot en vis en boter, bier en koffie, koffie en Cousins, lichtplekken, hoe ik al bij de eerste tonen hoor dat dit alles is waar ik niet van hou of van walg misschien zelfs en dan denk ik aan de walging van jezuïeten in De whiskywezen, de walging van boswachters in De teraardebestelling vindt in alle stilte plaats, de walging van functionarissen in De kalkfabriek, de walging van mensen die op tafels slaan in De slee van Arthur Schopenhauer en dan heb ik het maar over de vier bovenste boeken op de grote wankele stapel, en dan mijn eigen walging (o hoe walg ik van mensen die omtrent walging altijd alleen maar kunnen aankomen met Sartre) (Sartre bloody fuck) (o door hoeveel stapels zou ik heen moeten lezen om ooit uit te komen bij hem?) (aah) (aah, de lust tot lezen, aah) (het luu-too-rêh-rûh ZUU-zteem, aah): de walging, dan, van deez hier mjoeziekale gebaren: dat uitwajerende BIJvoorbeeld, hoe dat wajert bij die koezienen, overheen mijn vloer van het ene eind van de kamer naar toch wel het hele andere eind zeker, hoe moet ik dat volgen, moet ik dan echt gaan opstaan gaan en lopen naar daar?, of in de slee van Arthur Shopenhauer, in de slee van Arthur Schopenhauer glijden wij naar onze dood, het was een moje dag, de zon was zo mooi die dag, watermeloen, (&) suiker, ook de nacht is zon, een haren zak, voorwaar ik zeg u, het moede hoofd op dat tafeltje geleit, dat rode tafeltje daar, voor de bank, en de televisie aan, waneer zette ik de televisie aan en waarom?, en waarom nu?, dit late uur, ik zou beter schrijven, of lezen, of alles doen dan de televisie aan, hoe traag, ach die slak die over de varen kruipt, ik open één oog en watdoetjijweten?: is me die Kim Janssen bij de fucking wereld draait fucking door & ik zou dood moeten omdat ik hier naar kijk & hij zou dood moeten omdat hij daar verschijnt, dit is alles wat mijn weerzin wekt, wat was het ookalweer presies dat zij tegen Yoram zei?, (en waarom?), o welbedreven strelingen o nuttelozen monden, anderen schijnen naar de stilte te zwerven, o god het was zoon moje dag en de kinderen en ik we gingen picknicken in het maximapark en hoe we zaten op dat kleed en hoe we aten, we aten noten en aardbeien en broodjes, en hoe we zaten op dat kleed daar, en de kinderen met hun pakjes sap en ik met een meksikaans biertje en hoe goed ik me voelde de eerste driekwartier van die picknick, beter dan ik me in jaren gevoeld had en hoe ik dacht o god ik voel me zoveel beter dan ik in jaren gedaan heb, maar hoe bij het weggaan reeds een lichtzure frisbittere melankolie over me was nedergedaald omdat ik de gedachte had toegelaten dat niks nog écht leuk was zonder femke, de ontwaarding van het beleefde als zij er niet meer was om het aan te vertellen, de ander waargenomen is taal, spreek ik iemand aan wordt iemand jij voor mij, grootgebracht voor de spreidstand, is wat je kijkt als, is wat je verliest als, en de liefde wordt bij de wegblokkade gegeseld, & zo makkelijk is het nu, want het licht uit is maar een questie van de knop om, en hoe dit is, Cousins, de fucking wereld fucking draait fucking door godverdomme, godverdomme godverdomme godverdomme man, het begin van wat was, was niet televizie een, we zullen het ontbijt nuttigen uitkijkend over een meer en de lucht rondom ons vol met bladeren, hoe alles, zegt Karl Jaspers er is niets dat niet ook een cijfer zou kunnen zijn, wacht een uur en dag, het gaat verder, het wajert verder uit, ik dacht Petula bijvoorbeeld ja Petula daar kun je Cousins misschien nog wel het beste mee vergelijken, Petula, Clarke?, nee natuurlijk niet truttemie, miksturen van heterogene elementen en ontdoe de wereld met geblauwd liedje, en als je nog steeds bloedt prijs jezelf dan gelukkig, ik kijk naar het zout ik kijk naar de vorst ik kijk naar niets, ik kijk ik kijk naar de laagjes, welja kim janssen doet hiet niet bloeden als, seg, simon joyner, sibylle bajer, immune of casiotone for the painfully alone en dan heb ik het maar over de vier bovenste seedees op de grote wankele stapel, maar laagjes leggen doet Cousins wel, het legt laagjes, fijne laagjes over dat wat was, wat is, het omringende, (de rejaliteit van wat mij omringt), de umgebung, kamer, teevee, het landschap, met landschap bedoelen we ook herinnering, & laagjes overheen dat ook, juist die laagjes die Cousins legt, juist dat & ondanks (of dankzij?) alles wat mijn weerzin wekt, juist dat, juist dat warmige, juist dat licht, en ondanks dat het zo overduidelijk warmig en lichtend hangt te zijn midderlucht daar voor die geluidsboksen van mij, ondanks, in weerwil van, hoewel je niet wilde en niet dacht te denken en niet voelde te voelen en dus presies zo ja als die Petula-seedee die uiteindelijk ook steeds weer laagjes legt overheen de dingen & zoon soort seedee is Cousins : een moje plaat nee geen moje plaat een fijne plaat die laagjes legt & licht schijnt & warmte radiëert, een plaat die eerder kleur is (misschien is kleur alleen maar een geel voor haar), niet de onvergetelijke sprankelpracht van bloedplaten, hoe prachtig Host ook is maar iets dat de randen van de ümgebung wijltjenslang wat minder scherp maakt)

Op het dikst van het plot schijnt het te schijnen,

&

schrijf ik: “Cousins schijnt dan tòch daar waar het schijnen wilde maar waar jij het nooit schijnen dacht (of wilde).”

&

denk ik Kan die ene regel na weeral een week niet geschreven in zijn totaliteit een resensie ween?

Denk ik Ja.

Sta ik op.

Loop ik de kamer uit.

Ga ik weg.

(tim donker)