• Album: The World of Dust - Womb Realm
  • Album: This Leo Sunrise - Do Not Always See
  • Album: Todd Tobias - Impossible cities
  • Album: Queen o/t Meadow - Aligned Juniper
  • Label: Tiny Room Records
  • Datum bespreking: 19 Januari 2017

De resensie die
maar niet af komt


(v/h brandweerwagenrode brandweerwagen)

In Bilthoven kun je ook wonen.

En wonen is geen instantsoep.

Wonen is niet een huis een tafel stromend water en welaan u woont hier reeds te wonen.

Wonen is zitten, en bloedsinaasappelen eten.

Wonen is slapen en dromen van een heel groot bos waarin iemand van wie je houdt bezig is te verdwalen.

Wonen is lopen op blote voeten en dan stappen in iets goors op de keukenvloer.

Wonen is het late uur, en je kinder zijn naar bed en je vrouw is naar bed en je hoort jezelf eindelijk ademen en je fjoelt jezelf eindelijk denken en je zit daar niet goed wetend wat te doen: die Laddio Bolocko deeveedee kijken misschien of luustrn naar New Secrets van Simon Joyner & Dannis Callaci of wat poëmen lezen van Susan Howe of iets schrijven misschien of gewoon maar zitten daar of heel je spaarzame vrije tijd verkloten met shit en niks en minder nog op the ding dat feesboek heet.

Wonen is niks.

Wonen is ramen.

Wonen is straat, en een veels te lang klapje slaan met Sergio terwijl je eigenlijk haast had om ergens te laat te komen.

Wonen is wensen dat je ergens anders woonde.

Want er zijn veel meer plaatsen waar je niet woont ommers.

Bilthoven BIJvoorbeeld.

Mijn opa & oma woonden in Bilthoven. In een grote bejaardenflat waar altijd een heel merkwaardige, tamelik onaangename geur hing. Er waren alleen maar andere grote bejaardenflats in hun gebuurte (en in die flats hing ongetwijfeld ook een merkwaardige & onaangename geur), en AANLEUNWONINGEN verdermeer

- zie daar uw woonst: het leunt – (& het leunt aan)

& als kind dacht ik daarom dat er alleen maar oude mensen in Bilthoven woonden. Als je de dood voelt naderen ga je naar Bilthoven om er te sterven, zo dacht ik.

Er was niet zoveel te doen in de flat van mijn opa & oma. Er was een keukenblok met een barretje, het gaf langs twee zijden uit op de leefkamer. Als kind liep ik verveelrondjes doorheen de keuken de leefkamer in, en langs de andere zijde weer terug de keuken in. Er was een balkon ook, en dat was mooi want tuus had waij geen b’kon. Maar van mijn oma mocht ik er niet op. Dat was het slechte ding.

Er was wat speelgoed in een dobbelsteenvormig tonnetje. Niet goed bij elkaar passend, inkompleet, veelal stuk maar vooral saai speelgoed. Ik vond het het stomvervelendste speelgoed dat er maar was. Als kind heb ik daarom ook wel gedacht dat iedereen in Bilthoven langwijlig was.

Er was daar een gang, ook. Met deuren ter linkerzijde. En deuren ter rechterzijde. Maar als je je omdraaide en terugliep was dat presies andersom en dat was het moje. Achter één van die deuren bevond zich de bibliotheek van mijn opa. Daar kwam ik graag, Niet om de boeken. Toen nog niet. Maar op zijn buro stond een brandweerrode brandweerwagen. O hoe mooi vond ik die. Maar ik mocht er van mijn opa niet mee spelen en dat was het slechte ding. Zodat ik ook dacht, in mijn jeugd, dat Bilthovenaren al het moois voor zichzelf wilden houden.

Dat was altemaal ruim voor de millenniumwende. Nu is het erna, zij het minder ruim.

En hier is kleinstkamertje. Kleinstkamertje Platen u weet. Breuer. Stefan. O je kent hem? Kleinstlabeltje dat resideren doet, resideren moet. In Bilthoven dus. Zelf woon ik daar niet nee. Overal op de wereld zijn plaatsen. Caruxo bijvoorbeeld, of Renkum. Maar daar woon ik ook al niet.

Kleinstlabeltje kleinstkamertje (zal wel begonnen zijn op een studentenkamer ofzo).

Boise Idaho. Ook daar kun je wonen.

En ik droeg je naam als een giganties schild. Maar komaan. Misschien kan ik eens een poot verzetten misschien kan ik eens wat seedees. Misschien kan ik eens wat seedees uit Bilthoven. Tiny Room.

The World of Dust

Womb Realm

BIJvoorbeeld.

&

Dat guitaarloopje in Space Mountain doet me denken aan iets, zo heel erg hard denken aan iets, een nummer van The Microphones misschien, of iets van Carissa’s Wierd, en ik kan maar niet bedenken wat, en dat maakt me haast gek.

En het is laat nu, zo laat dat het allicht andere mensen hun vroeg is. En het geluid van deze seedee is dons als mist nee breek als zacht nee streel als mooi.

En ik eet een bordje gebakken sjamiejons en denk na over de wereld als een plek waar mensen de bus nemen of door de sneeuw lopen om eieren te gaan kopen.

En Gold and Silver reurt & dreigt. Het drukt muren omver. Dan is het licht, dat binnenkomt. Dat hele moje zachte nachtlicht dat u vast wel kent. Nachtzachtlicht.

En Return of the King en Hyenas zijn slaapliedjes zonder saai te zijn. Ze zijn het bed waarin ik lig en slaap en droom dat ik slaap en droom dat ik wakker ben en in Zwitserland leunend tegen een boom kijk naar een totaal bruine koe.

We are proud that we did something and now it’s time to move on.

Awjaa.

De zoem. Dat het bedwelmt. Wat goed is. Men moet zich laten bedwelmen. Men moet zich laten bedwelmen. Men moet kontinu bedwolmen zijn. En is het dan teveel? Dat wat het is? Slowcore freakfolk lofi of dingens? Is dat dan teveel ofzo? Ik ben teveel. Ik ben voor altijd teveel. En elke dag kom je nooit naar mijn huis. Dat is het.

De dagen en de dingen en ik en de wegen en de duisternis rondom ons en bekroonde boeken en cruel optimism en bijna kapot fruit op de fruitschaal en mensen die tuis komen in gele jassen en staan onder lamplicht en denken dat niet elke dag een meesterwerk kan zijn en deze zeilt weg en weg en weg, en je kon de nacht al bijna niet meer horen, en ondertussen vond Pascal de rekenmasjiene niet uit. En geheel momenteelderlijk blaast The World of Dust mijn wereld vol goudstof.

En dan is het alleen maar laat en ik al half in slaap op mijn schrijfstoel aan mijn schrijftafel en for some reason klinkt er nu ineens mjoeziek van Mary Gauthier en fore some reason denk ik aan de laatste keer dat ik mijn oma in leven zag en hoe al bijna dood ze toen leek.

En hoe de onverteerbare dagen (en wie kan ik zeggen dat gebeld heeft?), in een volstrekt niet toevallige tearoom (waar ik een van zijn boeken lees) (want de brandweerwagen was al weg en ik wilde aandenkens en dus nam ik maar wat boeken mee uit hun huis) want later kwam nooit meer in Bilthoven. Ik dacht na over iemand die ooit een tijdje lang misschien zoiets als een vriendin was en die woonde een tijdje in De Bilt en daar kwam ik één of twee keer en later verhuisde ze naar Amsterdam en daar kwam ik nooit & nog weer later kregen we onherstelbare ruzie zonder dat ik nu helemaal wist hoe of waarom of zelfs dat er ruzie was, en ik dacht aan haar, en voelde een lichte melankolie.

Maar toen was er zonnerijs.

Ik rijs deze leo zonnerijs. Jij rijst deze leo zonnerijs. Wij rijzen deze leo zonnerijs. Jullie rijzen deze leo zonnerijs. Zij rijzen deze leo zonnerijs. Wij allen wij allen zullen rijzen zullen we we zullen stombelen. We zullen vallen. We zullen zwalpen. Het zwalpt een weinig (p’don, daar schreef ik eerst wijnig) op Do Not Always See.

This Leo Sunrise

Do Not Always See

Ik geef toe, de eerste keer dat ik dit album draaide waren de omstandigheden verre van perfekt. Het was een vrijdag, en de tievie gaf een biezonder laweitige hetisvrijdagsjoo. Mijn vrouw keek naar die sjoo. En ik wilde Do Not Always See drajen. Maar ik had er nu eens een keer geen zin in om de kopteeljefoon op te zetten, en op de harde koude grond voor de steerjoo te zitten met mun koffij naast me en mun aantekenboekje op mun schoot. Dus ik legde die siedie gewoon op em ging aan tafel zitten. Maar mijn stille daad van verzet tegen de tievieterreur ging dan weer wel zo ver dat ik de steerjoo op de fluisterstand zette en vanwaar ik zat hoorde ik alleen maar die rottige sjoo met af en toe een vleugje This Leo Sunrise erdoorheen en keer na keer stond ik dan maar op van mijn tafel om mijn kop in de geluidsboks te steken opdat ik zeker wist dat ik hoorde wat ik niet hoorde, of niet hoorde wat ik hoorde, of dacht te horen wat ik hoorde te horen. Ja vind je het dan gek dat ik het een wat stuurloze seedee vond?

Maar ook later, toen de kamer weer mijn eigen stempel dragen mocht, en leeg was, en ik de meeste aller lampen gedoofd had, en er wijn was, en het geluid van deze plaat kwam en van deze plaat alleen, bewogen we, deze plaat & ik, als in een dans: aantrekken & afstoten.

Freakfolk country rootsrock & kraut zo heten de meerpaaltjes waaraan de liedjes als bootjes liggen te dobberen. Maar de oevers liggen veels te ver uit elkaar, en het water stroomt te rap. De onderstroom. De bovenstroom. Het geeft ook te veel tempowisselingen hierop, kpeins.

Soms lijkt het wreed te willen gaan rocken om zich maar een paar sekonden later al weeral terug te vinden in de kabbelstand. Soms denk je te maken hebben met wat sommige mensen misschien “EPIES” zouden noemen (braak!); iets dat leeg begint en vult tot het eksplodeert – en dan is het gewoon ineens af nog voor het maar halfvol kon ween (opener Adam bijvoorbeeld. Maar ook Halflight, hoe mooi verder ook, sterft een dood die stiller is dan dat toch niet halfslechte liedje gepas had).

Ik kijk naar de rivier maar ik denk aan de zee. Ik kan de golven maar niet vinden. Sommig mjoeziek wordt daar beter van (freejazz BIJvoorbeeld) maar int geval van een plaat als Do Not Always See frustreert me dit vruchteloos wachten tot de deinig me meeneemt.

Zoveel prachtige fragmenten en maar één prachtlied: Macrocosmopolitans. Een duister countryliedje dat zwartig walst naar het einde van mijn liefde & o hoe ongekend mooi dit is. Denk ik dit nummer kon bijna de hele plaat maken, of doet al.

Denk ik.

Denk ik makro en kosmopolieten, denk ik. Kosmopolis, zeg ik, is (g)een geografiese eenheid.

Kosmopolis, zegt iemand, is de hel. (de verborgen agenda van de moderne tijd) (zegt Bruno Latour: wij zijn nooit modern geweest) (de moderne tijd kenmerkt zich door het spreken om het spreken) (de moderne tijd is feesboek) (de moderne tijd kondigt het failliet van de taal aan) (het failliet van de taal is akroniemiezeringen) (het failliet van de taal is emotikons) (dat iemand Volosi bekroont met hartjes doet me twijfelen aan de wereld) (doet met zo sterk willen “ontvrienden”) (aw) (dacht ik aan wat Bakoenin gezeid haadt: “Het eenzame en abstracte menselijke individu is net zoals God een fictie. Het volkomen isolement is de intellectuele, morele en matriële dood”) (de schijnbeweging) (dood in niet-leven, niet-leven in ondood)

De on(t)-vrienden

De weg-wereld

Het geen-zijn

Denk ik je zit nooit alleen in je vel & aan de karrevrachten verstopt in het mijne denk ik ook (een brandweerrode brandweerwagen steekt iets uit mischien), aan een wijnrode reiziger kun je denken (hooivork vlieg, haal die valk neer!), of aan het land van de lange, trage, lage wolk en de stad van weegluizen, aan bleke levens een hart van zondag mijn noorderdroom in een lichaam van nieuw staal, aan schrijfmasjiene krijgmasjiene het lied slaapt in de masjiene masjienes en wolven, aan de sikkel van de omweg de knuppel van het uitroepteken, aan een geweldig grote sjienees in de oude Prater die midden in een draaimolen stond (AAN DE WOORDEN EN DE TONEN), aan holle hoofden onder de monnikskap (aan de woorden en de tonen), aan konversasies en dingen die elke dag plaatsvinden (werk, bad, ontbijt, een warme maaltijd), aan Paul Ricoeur en hoe die gezeid haadt dat een begrip dat alles betekent uiteindelijk niets meer betekent, ik denk hoe alles is alles hoe niets is niets. Aan de resensie die maar niet afkomt denk ik en aan Enno Develing die zijn romans projekten noemde en aan maagden aahhh maagden, wijl ik stap stap stap de trap op, donker, iedereen slaapt al, alles stil, alles droomt, ray-zens-ismuh denk ik; recensisme als levenshouding: de woorden en de tonen die meereizen in mun vel, het kommentaar daarop dat meereist in mun vel, een wijle of een leven denk ik en dan denk ik niets meer.

Neem een woord dat alles, en daardoor niks betekent, neem een woord als STAD bijvoorbeeld. De dagdagelijksheid, en de omnipresentheid ervan in de straten van de stad, elke stad, iedere stad is ommers elke stad. Zegt Peter Sloterdijk: “Het grote thema van de kunsten en de filosofieën van de twintigste eeuw [is] de ontdekking van het alledaagse”, denk ik Schraap het van de stenen van de straten van de stad (de kleinere “geografiese eenheden” zijn vaak toch al wat tijdlozer, ontijdser, en daarin ook niet de al-dag (het al-leven eerder al)).

Laatst fietste ik weeral ns door de binnenstad van Utrecht om met iemand die ik niet kende een konsert bij te wonen in een zaaltje dat ik eigenlijk niet presies liggen wist (ik verdwaalde) (liep nee fietste verloren). En ik dacht Is de stad eigenlijk al ooit eens dood verklaard (na god, de roman, de kunst, het leven, de wereld, de mens)? Zijnde zo àl dat het eigenlijk niets meer is? In mijn kop ontwikkelde zich een kafkaesk geïnspireerde idee van de ich-anachorese; de “stads-idioot” die op elk moment is waar hij niet is, de verbijstering; een “willing suspension of disbelief” (coleridge, anyone?); levend in afgrondelijke hoogten & in onmogelijke steden (despiritualizering van het ascetisme: het ZUU-steem van de empirische plausibiliteit wordt OPGEBLAZEN (ja) ten gunste van het “onmogelijke”) (was ist ist, was nicht ist ist möglich) (would you marry me baby, i will aks you twice)

Todd Tobias

Impossible cities

De niets steden. Tussenin je meest aardse woorden zeven engelen. De lelijkheid van sommige gebouwen. Je kon zijn waar je niet was (de anachoreet). Of lekker liggen met je open ogen lezen. BIJvoorbeeld in De onzichtbare steden van Italo Calvino. Iemand die lange tijd op zijn paard door de wilde rijdt gaat verlangen naar een stad, schrijft hij. (stad is kamer) (ga die kamer in Eliam) (GA DIE KAMER IN ELIAM), waardoor ik kwam te denken aan & liever verder las in Diepe wildernis: de wegen (“ik zeg u, het was een bewogen ogenblik”).

De plaat schimmerde voor mijn ogen toen ik verloren gefietst was in de binnenstad van Utrecht; de plaat schimmerde voor mijn ogen toen ik las – en nog had ik niet één noot gehoord. Ik vind het gevaarvol een plaat te stekken op een boek, dat zeg ik u wel. Ik vind het nog gevaarvoller dat boek te noemen op de hoes, dat zeg ik u voorts. Ik denk de dingen liever amorf (een meisje is een halfgevormd ding) ( for you. you’ll soon. you’ll give her name). Ik dacht ooit (wanneer was dat?) (1990 dacht ik) dat mjoeziek aan de andere kant van rede stond (gezien van waaruit ik dacht dat liter(n)atuur stond) (staat) (gaat) (groeit). Maar dat was ook maar omdat The other side of reason van Peter Jefferies het allermooiste nummer van 1990 was. Is.

(is het wel?)

(1990?)

(is 1990 wel?)

Ik ging de onmogelijke steden in met driekwart stad in mijn hoofd, en nog twee steden in mijn kuiten misschien. Een stad is een (?) (geografiese eenheid ?) (Andrej Bjelyj) (Petersburg) – is een seedee.

Een seedee is een stad waarin je rondlopen kunt. Todd Tobias komt af met iets dat niet kan: Impossible cities lijkt een onmogelijkheid: je loopt, je ziet. Nee. Je hoort. Miksturen van. Minimal progrock (bestaat zoiets?), dreampop, lofi, psych, finger pickin’, drone, DSBM, noise, synthpop, ritualismus, dark ambient, world. Je ziet, je hoort. Glimpen van. De prachtsessies van Harrapian Night Recordings met Kommisar Hjuler und Frau/Mama Baer. Of de creepy sluipjazz van Dale Cooper Quartet & the Dictaphones. Of de gedesillusioneerde drinkmjoeziek van Matt Elliott. Of iets dat bijna Peter Gabriel is, of anders wel Keet Boesj. Of de vroege Swans (in bezetting en songlengte) die een interpretasie doen van de latere Swans (van onmogelijkheden gesproken). Je ziethoort wat dansbaar is, cheesy, kietsj, traag, zompig, opzwepend, suggestief, duister, prachtig, lelijk, obligaat filmies (a la Amiina), broeierig, lomp, intens, en ik dacht zwabber

is ook het oorlogspad van El Lenguaje Como Obstáculo (en bij hen werkt het beter??) (???), en ik dacht aan Paul Valéry voor geen enkele duidelijke reden, ik dacht aan de snor van Paul Valéry, ik dacht dat ik de snor van Paul Valéry op een parkbankje had zien zitten en omdat ik aan Valéry dacht dacht ik aan kajees dacht ik aan schriften dacht ik aan i got a little black boom with me poems in dacht ik aan Femke o god ik mis Femke, en de andere avond, ik was onderweg van het laweit van DakhaBrakha naar de pianistiese verstilling van Jan Roth en ik dacht mjoeziek moet een “ruimte” (“een “geografiese eenheid”?”) krejeren (een onmogelijke stad allicht?) waarin niets er nog toe doet,

dat is wat Roth doet

& is het ook wat Tobias doet?

Dunno. Maar Elke Müller zei in heur proefschrift Tijdreizen in een grot (altijd maar weer die grot): “Iets is voor ons werkelijk als het alle zintuigen aanspreekt: als een waarneming zich slechts aan één of een paar van mijn zintuigen voordoet, kan het verschijnsel worden afgedaan als een “fantoom”.”; mjoeziek in haar “louter auditief-zijn” is dan dus “fantomieser” dan andere werkelijkheden, en biedt dierhalve dan ook een ruimere plaats aan alternatieve werkelijkheidservaringen? Ik wist het niet, ik wist niet meer, met onmogelijke steden onmogelijke seedees onmogelijke gedachten in mijn kop ging ik naar bed die avond. En ik droomde dat ik met Femke trouwde in een donker en bruin en kazig achterafzaaltje en de openingsdans was op If you’re on the water van The Saxophones, en we dansten maar door, en er waren geen mensen meer, en er was geen zaaltje meer, er was alleen nog maar al het onmogelijke mogelijk & mogelijk al het onmogelijke.

Queen of the Meadow

Aligned with Juniper

Freakfolk, volgens Michael Gira ook een onmogelijkheid, komt en gaat als talloos veel miljoenen gaan. In velerlei kleedsels, en in velerlei gradasies van indrukwekkendheid (het absolute nulpunt lijkt er soms ook wel goed genoeg want heej, dit is freakfolk en alleen daarom al interessanter dan pakweg gewone folk, toch?). Een tweedom van man en vrouw, altebei op guitaar en altebei op zang is int zjanrûh geenszins het alleruniekste kleedsel en TOCH dacht ik (waarom? waarom?) dat Aligned with Juniper het mooiste ging worden dat ik sedert lang gehoord hebben zoudet.

Ja. Queen of the Meadow IS een man en een vrouw, en ze spelen altebei guitaar, en dan singt se ook nog zaam. En een handjevol andere instroementen oke, en er is in één nummer ook nog een tsjelliste bij en in weeral een ander nummer nog een derde vokalist, en dan/maar toch.

Ik wilde dat dit het allermooiste ging zijn dat ik ooit gehoord had.

Dit MOEST het allermooiste gaan zijn dat ik ooit gehoord had.

Dit ging ik moest ik hoorde ik zat. Ik sprak nee ik dacht. In taal. Uit de taal, de taal van een, je kon kurk & je kon Bilthoven, mag de folk freak misschien & dan verdammt noch mal, dat hele roteind naar de steerjoo, antifoon sus antigoon psychoon zirkoon polifoon rizoom & in bed ik droom, is nacht, is leven, ik droom, in, de taal van droom (zij maakt haar bed in mijn oor), de taal van nacht, wat is nacht, nacht is wat de dagen overeind houdt, dus nacht is boekensteun (dagsteun), nacht is mogelijkheidsvoorwaarde voor dag, een nieuwe dag en een nieuwe plaat, je ligt daar met je dochter op het speelkleed, met je tweejarige dochter op het speelkleed, op het speelkleed met je tweejarige dochter in je armen, en jullie liggen, en jullie luisteren, luisteren naar Transistory Life van Laurie Anderson, en alles staat stil, (dan doe ik dit, en), & ergens staat geloof je je hete kop koffij koud te worden, & je driejarige zoon ligt nog te slapen ergens boven jullie hoofden, & alles staat stil, & alles is in beweging, & dit is de wereld, & dit is de universele orde tegen nul slagen per minuut & je denkt wie was het weer die zei dat de absurditeit van een bestaan waarin men geworpen is maar waarvoor men niettemin verantwoordelijk is bekrachtigd wordt door de dood?, ekziestenz, ekziestenz, & je dochter is in je armen in slaap gevallen en je denken begint pas echt vorm aan te nemen nu je denkt aan doden je denkt aan je oma in haar kist met al die make-up op die ze bij leven nooit droeg en alles is Bilthoven en dan komt je zoon naar beneden in zijn onderbroek & hemd en je kust hem, en alles is goed.

Thuisland. Bittere rivier. Blauwe kameel. Elke dag een nieuwe klok. Rizoom. Niet diep denken, maar wijdvertakt. Verbonden met het zand, de aarde, de grond, het folk. De mens. De stilte. Het weiland. Wat in je ogen is, valt niet samen met wat daarbuiten is. Buitenom mijn ogen zatstil ik, maar daarachter schreef ik een fenomenologie van de folk.

In andere woorden, Aligned with Juniper is niet het mooiste dat ik ooit hoorde, en Queen of the Meadow is geen freakfolk. En ik hoorde denkelijk liever Kristin McClement. Of Castanets. Maar voor t moment boert t genoeg onmogelijke steden op om me plaatlang dolend te houden & dan zelfs nog uit te zien naar een volgende draaibeurt, en zo ook is Al.

Gillende wolven parkeergeruis mijn pols. En hier iets over vogels misschien.

Anyway, ze gingen dood. De een al later dan de ander. Oma toen ik zestien was. Ik stond, nog tamelijk vooraan, in de kerk met mijn Fistful of Meta-shirt aan en probeerde te bedenken wat ik voelde. Iemand die ik mijn hele leven gekend had. Naar verluidt was zij het, die me had leren lopen. Nu was ze dood. Ik wist niet. Ik dacht niet dat ik haar heel erg zou gaan missen. Ik keek altijd maar naar opa, die ook stond, vooraaner nog. Hoe klein die was en hoe hij de indruk wekte door een briesje om te wajen en dan meteen in gruizelementen te zullen vallen. Niettemin leefde hij nog wat jaren.

Toen hij dood ging was hij 101 en ik 20nogwat. Ik studeerde en had geen Fistful of Metal-shirt meer maar alwel de vriendin die later mijn vrouw zou gaan worden al dacht ik toen van niet. Naar de begrafenis van opa had zij bijvoorbeeld niet mee gewild met het redelijk kloterig klinkend argument dat ze mijn opa nooit gekend had. Alleen stond ik daar, een weinig bezijden mijn ouders en zussen en weeral dacht ik aan dingen. Ik probeerde me de naam te herinneren van “de enige voor-socratische philosooph die we in Nederland hebben” (iets met water, en iets met drie kenwijzen, ik dacht niet dat ik heel veel van diens philosophie begreep toen, of nu immernog). Ik dacht dat Femke wel zou meegegaan zijn. Ik vroeg me af of mijn opa een wijndrinker was geweest. Het viel me in dat ik niet goed wist wie iedereen was die nu rondom zijn graf stond.

En later, mijn vader en ik, in de flat. Elkendeen mocht wat aandenkens kiezen. Ik koos wat boeken (de meeste ervan heb ik nooit gelezen). De brandweerwagenrode brandweerwagen stond er niet meer.

Tiny Rooms is een brandweerwagenrode brandweerwagen.

Tiny Rooms is iets dat er niet meer is,

en dat je niet grijpen kunt. Zoiets als een belofte (de mooiste plaat ooit gaat uitkomen op Tiny Rooms, echtwaar, geloof mij nu maar), of een verloren liefde.

Tiny Rooms is platen die kruipen en sluipen, en vallen soms, en in elke kamer steeds overal een beetje zijn. Ze best is als altijd yet to come.

(tim donker)