• Artiest: Glice
  • Titel: Fleisch II
  • Label: Narrominded
  • Datum bespreking: 28 November 2016

Het Ongelijk Van Mijn Kamer


En toen, ineens, gebeurde alles.

Ik was op een bruiloft en er was taart en mjoeziek en er waren er twee die gingen trouwen. En er was een prieeltje en een watertje en vanover dat watertje kwamen ze aangevaren: zij in haar bruidsjurk en hij met een hele domme hoed op zijn hoofd. En ze roeiden niet eens zelf, dat deed een vent in een Heel Erg Officerandagentleman-achtig marineuniform en ik dacht zo kun je je bruiloft ook gedroomd hebben en ik keek uit ogen die huilden van afgrijzen en misprijzen en ik dacht o mijn god.

En er was een vent die wellerus met zijn bakkes op tievie kwam en die zou het huwelijk voltrekken of hoe heet dat en het allerergste was dat de kop van de tievievent me niet totaal onbekend voorkwam en iedereen lachte om alles wat hij zei en ik dacht o mijn god.

En men at en dronk en onderhield zich en de zon scheen en ik zat gans alleen aan dat watertje van dat roeien van net en de zon scheen en iedereen was verderop en ik was alleen en de zon scheen en het was heet en ik knoopte mijn ongemakkelijke bloes helemaal open en de zon scheen en ik vroeg een vent met een jasje en een strikje en een dienblad of hij me een rosé kon brengen en ik dacht o mijn god.

En ik keek om, naar achter, naar verderop, naar waar de anderen waren en ik zag niet één persoon waar ik meer dan twee woorden mee zou kunnen of willen plauderen en toch bleef ik zitten en ging ik niet lopen om te blijven lopen en lopen en lopen en ik kneep mijn glas met rosé haast stuk en ik dacht o mijn god.

En ik kwam tuis en in een smetteloos wit doosje stak de smartphone die ik volgens mijn bazen vanaf heden dringend moest gaan gebruiken en ik zat en zette de smartphone aan en ik mompelde joecheide joecheide ik heb m aangekregen! en ik vouwde een hoedje van de gebruiksaanwijzing en danste met dat hoedje op mijn hoofd en de phone in mijn hand dürchheen de kamer en ik zong van ik hem hem aangekregen en ik zong van wat kan er ons gebeuren en ik dacht o mijn god.

En iemand zegt dat de nieuwe Dave Eggers een ware roodnofful is ofzoiets en ik denk o mijn god en iemand zegt dat er best iets te zeggen valt voor de opvatting dat de teksten van bob dylan geen literatuur zijn en ik denk o mijn god en iemand analiekeert de opkomst van donald trump en ik denk o mijn god en iemand zegt iets over god en ik denk o mijn god en iemand neemt gevulde koeken mee in een tasje want dat is iets lekkers voor bij de koffie en ik denk o mijn god en hoe kapot alles moet ik denk en o mijn god ik denk en sabine is dood en ik denk o mijn god.

En for some reason was ik een avond en een deel van een nacht alleen op een hotelkamer in Hengelo en de minibar was leeg en ik had verzuimd een goede fles rioja mee te nemen of liever nog whisky, ergens lag nog wel een snicker die over de datum was docht me, en dus ging ik maar in bad en ik las een kortverhaal van Giorgio Manganelli en twee van Zbigniew Herbert en één van Bob Kaufman en dan nog één van Kenneth Koch en toen lag ik gewoon maar even tot het water te koud werd en ik eruit ging, en sjokte, en stombelde, en ei zo na kroop totaan het bed, waarop ik ging liggen, naakt en nat, en ergens in de hal riep iemand iets dat ik niet verstond maar de stem in mijn hoofd die verstond ik wel, de stem in mijn hoofd herhaalde altijd maar Je ligt nat en naakt op een hotelkamer in Hengelo en je enige gezelschap is een overdatumsnicker Je ligt nat en naakt op een hotelkamer in Hengelo en je enige gezelschap is een overdatumsnicker Je ligt nat en naakt op een hotelkamer in Hengelo en je enige gezelschap is een overdatumsnicker en ik denk o mijn god.

En avond aan avond zit ik nu te “appen” (heet dat zo?) met mijn zus die in Valencia woont en ze stuurt een foto van iets waaraan ze op het moment bezig is, en ik stuur terug de foto van het glas wijn dat ik op het moment drink en ik denk o mijn god.

En Moddi… zegt… nee zingt… (als in zielbraken) (als in zing mijn ziel eruit) (denk ik zing me rustig) (zielerust en stilte, denk ik quiëtisme) (denk ik Marguerite Porete) (denk ik… - ofnee laat maar), dus, zing Moddi don’t dream if you can’t make it real & ik kan niet helpen maar denken… Femke & ik & port & halflicht & Floriography & hoe mooi en fijn en warm alles dan zou zijn… denk ik… gaat t quiëtisties gedachtengoed weeral mun huuske voorbij, of voor weeral een andere dinsdag dan toch.

En het is dinsdag en ik denk o mijn god. Maar ook dinsdagen lopen af. Ook dinsdagen worden avond, en nacht, en woensdag. Toen het gisteren dinsdag was, en de kleurloze vrouw hier was. Toen het dinsdag was, en iemand me wat gestuurd had maar de kleurloze vrouw was hier en zulke dingen liggen dan altijd op de meest kleurloze plekken in het huis dus ik vind dat dan pas woensdag, of donderdag, of vrijdag, of enfin, later pas. Zie ik liggen. De envelop. Weet ik. Iemand stuurde me wat. Pak ik. De envelop. Daar. Op eerste twede en derde betasten moet dit een kassette zijn en ook bij openen moet dit een kassette zijn en ik denk o mijn god ik heb deze kassette al.

Zie hoe de hoes trekt op – maar neen, wacht: dit is fleisch II.

Dit is het twede vlees. Het twede vlees & dit is glice.

Het is laat en stil en de kamer in het halflicht en ik mompelzeg (want ik word oud en ik mompelzeg steeds vaker van alles & steeds waanzinniger ook): “Dit is het twede vlees, en dit is glice”

En: “Hierin komt alles samen.”

En het is het halflicht, nee het is mijn kamer die antwoordt: “Alles?”

“Alles,” ik zeg. “De wereld en de mensen en de niet onbekende bekende en de trouwerij en de hotelkamer en de snicker en de dingen en alles.”

“Weet je nog?” vraagt mijn kamer, “Ja? Weet je nog?”

“Nee.” zeg ik. “Ik weet niet meer. Ik weet nog niet, en ik weet niks, en ik weet niemendal.”

“Maar ik weet nog wel. Ik weet je haat nog tegen het alleshangtmetallessamen-denken. Hoe je daar stond. Hoe lang dat geleden is. Drie of vier jaar. Het was ergens in een jaar, en de dingen schenen en het licht was zo transparant dat je erdoorheen kon kijken naar het licht van andere jaren. Het werk was gedaan, en het was koud, en je wilde eigenlijk naar huis maar je stond daar maar met een kollega te sakkeren op conspiracy-denkers, en je zei dat hun neiging verbanden te smeden waar ze niet zijn elk klaar denken ondermijnde. En daarna zei je dat alle conspiracydenkers eigenlijk te geweerpunt Hume zouden moeten lezen, en herlezen, en lezen opnieuw tot ze het snapten. Maar je kollega kende Hume niet en het gesprek viel een beetje dood want ineens voelde je je een beetje een elitaristiese zak, en je groette, en je stapte op je fiets, en je reed weg. En je kwam thuis en ik weet nog wel hoe je thuis kwam en je was nog niet zoon mompelzegger in die dagen maar ik wist toch wel wat je deed en je ging zitten, en je schreef. Je schreef een essay nietwaar? Je schreef van hoe Hume gezeid haadt “dat er niets in een object is, als we het op zichzelf beschouwen, dat ons een reden geeft een conclusie te trekken die verder gaat dan het object zelf”. En dat wat de logika betreft alles wel uit alles kan volgen want “[u]it alles wat denkbaar is, en afzonderlijk kan worden gedacht, volgt nooit een tegenspraak, en geen enkel discursief argument of abstracte redenering [die] a priori kan bewijzen dat het onwaar is.”, en dat bracht je natuurlijk bij Feyerabend en ik geloof dat je zelfs de tijdsopvatting van Bruno Latour er nog bij wilde gaan slepen als niet ineens -zoals altijd- de somberte eksplodeerde diep binnenin je, en het zwart wolkte vlak achter je slapen, en rondom je hart, en diep in je kloten, en urenlang deed je heeltemaal niks meer. Des anderendaags had je alle interesse voor je eerdere denkgolven verloren, en het essay verstofte, verkommerde, vervaagde en vermolmde. De vuilnisbak in zoals daarvoor (en daarna) vele, vele, vele haastig gepende aviertje met je nieuwe roman, een wereldgedicht, een fantasties essay of een bloedstollende miks van dat alles.”

“Ja. Nee. En. Dan? Hmm? Ja?”

“Jij, uitgerekend jij, meent dat De Wereld samenkomt in een teep?”

“Niet in een teep. In deze teep. En nu hou ik op met mijn kamer te plauderen want ik heb een teep te beluisteren.”

Het is een teep en teeps die hadden we vroeger en vroeger is dood ofnee wij zijn nooit modern geweest (ha!) en vroeger is hier en ooit had ik een walkman en teepte ik sjittie liddul teeps from the wedio (en from de tievie es wel) en teep is teep mijn zoon houdt van teeps ik wil een kassetje spelen pappa zegt hij dan maarja ik heb maar een stuk of wat teeps, een verzamelding dat indonesiese noise verzamelt en een ander verzamelding met eksperimentele shit uit nieuwzeeland ofzo en het eerste vlees heb ik, en dan nog iets van tucker theodore godweet hoe ik daaraan kom maar het is zeer zeer lofi en tamelik somber en best aardig maar uit mezelf kom ik er zelden toe dat ding te drajen en dan begint mijn zoon weer over kassetjes en dan stopt hij dat indonesiese noise ding in de speler en dan zet hij hem op play en dan luistert hij en dan zegt hij nee ik bedoel toch een andere geloof ik en dan doet hij dat ding met eksperimentele shit uit nieuwzeeland in de speler en dan zet hij hem op play en dan luistert hij en en dan zegt hij nee ik bedoel nog een andere geloof ik en dan doet hij het eerste vlees erin en dan zet hij hem op play en dan luistert hij en dan wijst hij naar de rug van de tucker theodore kassette en dan vraagt hij Is dat die met die man die uit het raam zwaait?, en dan zeg ik ja en dan zegt hij O dan bedoel ik die, en dan luisteren we tucker theodore dan luisteren we tucker theodore veel te hard want hij zet het volume altijd veel te luid en dan dansen we, wij drieën, mijn dochter en mijn zoon en ik, op de kompleet ondansbare mjoeziek van tucker theodore en dan denk ik ook dat is teep.

Maar dit is ook teep dus, en dit is de teep, welja, waarin alles samenkomt.

Omdat in teep al het teep van toen, en de nu van nu samenkomt, en mijn vader en ik we draaiden teeps in de auto en mijn zoon en ik we drajen teeps in huis, en de tijd, en de ruis, en de stilte voor het hernemen begint.

Als dan straks weer het hernemen begint. Als dan straks in zalen het hernemen van het eerste vlees begint. Als dan straks weer het ruisen begint.

Als het zoemen begint.

Als het onderaards gebrom begint, als een Conlon Nancarrow op valium. CONLON NANCARROW IS AAN DE VALIUM!!! CONLON NANCARROW IS AAN DE VALIUM!!! CONLON NANCARROW IS AAN DE VALIUM!!! of is het de höllenmaschine van Elisabeth Schimana?

De wereldbrand, een zandstorm, en midst alles een droefgeestig zingende vrouw? (o blaas mij uit mijzelf) (denk ik hah! quiëtisme) (denk ik blaas alles door elkaar) (de geleefde ervaring & de standen van zaken) (hah! simulacra) (hah! deleuze)

De hel slaapt in de masjiene. (masjienes en wolven).

(Het is het beste om je geen mens meer te noemen. Om jezelf diep vanbinnen aan te spreken als een sfinx, een machine of een monnik.) (de geschilderde kamer) (en wat als mijn kamer nu eens geschilderd was?)

Als het bonken begint. Als de schrootberg spreken gaat. Als ik ineenstuikende nieuwbouw denken moet, en watertorens, en bonken, en slaan, en hengsten, en kapot alles moet, en de kracht, en de schoonheid van die kracht. God wat is dit mooi.

Het ratelen. En misschien zoiets als stemmen in de verte? Als het hangen begint. Het haken aan. Het hangen van bordjes aan de verte. Bekendheid in de kaos. Het twede vlees is geboortig uit het eerste, en het is vandaar dat je wegen weet in het duuster. De woestenij. De rokende puinhopen. De ongekende pracht.

Het is omdat het blaast, denk ik.

Het is omdat het raast, denk ik.

Het is omdat het raast en blaast, denk ik. Het raast het blaast het vuil van de wereld uit mij. Mensen die op tievie komen en huwelijken inzegenen onder het maken van veels te veel grappen en veels te dure en veels te idiote trouwerijen en de domheden van de wereld, en de lelijkheid van mensen, en de hotelkamers, en alle snickers over de datum, en alle onvervulbare verlangens, en de zielstilte van een niet stil te krijgen ziel, en dit, en dat, en het blaast, en het raast, en het verdooft, en het schoont op, en het maakt wit, en het maakt stil, en het maakt het alles tot niets, of tot dit, tot deze geluiden, dit laweit, en nooit was laweit mojer, en nooit was laweit taliger dan, dan in het twede vlees. Dit twede vlees. En dat is het ongelijk van mijn kamer.

Het twede vlees herneemt het eerste vlees, en dan, in rust, hoest er al eens een tiep doorheen. Dat krijg je als je in publiek het eerste vlees als twede vlees herneemt. En dan het stoempen begint. Een zwart, galopperend nachtpaard. Een onverlichte dieselloc. Als het maar duuster is. Weetikveel.

De huiver. De huiveringwekkende. De huiveringwekkende pracht van. Het twede vlees.

En op het toppunt is er herrie, is er oor, en in herrie ligt stilte (ligt verdoving), en in stilte ligt een diepe diepe zieleslaap (die goed is) (zegt Ernie het is best het is best het is behest als jij slaapt). Het raast en blaast me stil (en ik heb nergens woorden voor).

Blaas me naar de zolder van het universum (ow zoveel beter dan hospice). En daar op zolder, staar ik neer en geen ober met een strikje en geen trouwerij en geen snicker en geen onzin en geen dinsdag of kleurloze vrouw kan me hier nog deren. En dat is het ongelijk van mijn kamer.

(tim donker)