• Auteur: Jean-Marie Henri Berckmans
  • Titel: Tranen voor Coltrane
  • Uitgever: Akim A.J. Willems
  • Datum bespreking: 20 Januari 2016

de harp van Alice
& de sax van Sjon


Dichter kun je zijn, en dood.

Schrijver kun je zijn, en dood.

Berckmans kun je zijn, en dood.

Pafke kun je zijn, en kronikeur vammedittemmedat, taksisjauffeur, schoenverkoper in Itaaljieje, de laagste noot op een basguitaar kun je zijn, een eeuwige zoem en toch dood, nog altijd dood.

(& op een achterplat, ooit, (wie leest er nu achterplatten) las ik “nachtburgemeester van Antwerpen” en ik dacht godverdomme! Berckmans tojen met hetzelfde belachelijke predikaat als die waarmede die veredelde moppentapper uit Rotterdam getooid wordt! dat is spugen nee pissen in het gelaat van elke literatuurliefhebber. de grootste gemene deelder mag verdomme Berckmans’ schaduw nog niet eens kussen)

Zoveel als hij was –zoveel als hij blijft- bij al dat hij nu is, kan zijn doodheid eilaci eilaci moeilijk onopgemerkt blijven. (en is een mens die bij leven zoveel meer was dan de meeste anderen dood ook doder dan de meeste anderen?). (dood als een kunstvorm ofzo weetikveel). Zo schrijft hij nu niet meer. En dat deed hij wel toen hij nog leefde.

Schrijven, en toch maar een heel ganzelijk euh-vrûh nalaten ja. Geen lijvige werken die geliefd onderwerp zijn in lessen literatuuranalieze maar oh hoe glorieus desondanks (of juist daarom?) dat euh-vrûh.

Misschien mogelijkerwijs allicht de beste schrijver die ooit geleefd heeft. Zo zei ik ooit, en zo zal ik weer zeggen als het moet. En Karel ten Haaf zei dat hij dat “zelfs” niet zou zeggen over Vaandrager (vaandrager dan nog, godbewaarme. is that guy kidding?)

Berckmans schreef zich naar die hoogten vooral zo vanaf Bericht uit Klein Konstantinopel. Ontbijt in het vilbeluik en Slecht nieuws voor doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone zijn wat mij betreft zelfs hoogtepunten in de wereldliteratuur. (ja karel, ja karel, ja karel).

In de oude tijd echter, waren zijn boeken nog rock n roll. Later werden ze jazz (iets langs deze lijnen verkondigde Berckmans ooit in een intervjoe). Daar is wel iets van aan. De afgeronde vierkwartsmaten van het vroege werk blijven toch wat kleintjes als je ze vergelijkt met het vrije, ronde, vloeiende, woedende, bruisende van de (free)jazz die later zijn schrijven werd.

O. Al vroeg viel er voldoende moois te ontdekken.. Al in Vergeet niet wat de zevenslaper zei (Berckmans’ “twede debuut”- na een stilte van twaalf jaar) bevatte reeds de magistrale prozastukken Ray & Cecilia, hoogzomer 1985 en Met Jan in de metropool of de Ballade van Wasted Youth (ik had er allebei mijn armen en allebei mijn benen voor over gehad om iets geschreven te hebben dat alleen maar in de buurt kon komen van één van deze twee verhalen) maar toch werd tot zeker halfweg de fuckin’ ninetees haast elk boek ook wel ontsierd door uit te dik hout gezaagde lompigheden die de leeslust goed afremmen wisten.

En dan nog dat jaar, dat andere jaar. 77. Die àndere debuten.

Twaalf jaar voor Vergeet niet wat de zevenslaper zei.

1977, en Berckmans publikeerde Geschiedenis van de Revolutie – in 1994 heruitgegeven als Brief aan een meisje in Hoboken. Het is een ROMAN ja, waar bijkans alle andere boeken nadrukkelijk geaffiesjeerd staan als VERHALENBUNDEL, en het is, allicht vanwege dit romaneske stigma?, het enige boek van JMH dat ik met het adjektief “saai” bedenken zou.

Ook in 77. (donde estebas tu en el setenta y siete?). Tranen voor Coltrane & almeteens weer een unikum: de enige dichtbundel die hij ooit uitbracht, zo heet het. Antikwaries onvindbaar inmiddels. Al geldt wieweet voor wel meerdere titels binst de berckmansbibliografie. Ik deed daar geen onderzoek naar. Ik gok het maar, omdat hij niet bepaaldelijk een “23ste druk”-schrijver was.

Nijgh/Dedalus haadt dan in 94 wel Geschiedenis van de Revolutie gedemistifikeerd; aldiegenen die in 77 (als BIJvoorbeeld, ik) nog te zeer n kleuterken waren om boeken a la Tranen voor Coltrane in aanschaf te doen, konden blijven gissen naar de inhoud van “Berckmans’ enige dichtbundel”.

Ik hoorde dat het slecht was, dat wel. Ik hoorde dat het heel erg slecht was. Die mare ging.

Ik weet niet meer wie er mee kwam. Of ja, ik weet nog wel wie er mee kwam. Dat was Antonio natuurlijk. Maar ik weet niet meer waar hij het haalde.

Antonio is de enige vriend die ik ooit gehad heb. We deelden smaken & voorkeuren (in voedsel, in liter(n)atuur, in muziek, in KUNST (oww), in zitten daar en kijken hoe het licht verschuift). We blikten langsheen zelfde lijnen naar de wereld. We dronken wijn, of bier. We maakten samen een blad. En muziek, of iets wat daar op leek toch. Maar vooral zaten we hele avonden.

Dan praatten we over onzin & andere nonsens.

Of over de meest wezenlijke dingen denkbaar (denkbaar de wezenlijke dingen).

En anders zaten we uitgebreid te zwijgen. Maar zelfs als we zwegen, zweefden er nog letters boven onze hoofden. Soms had je van die letters maar zo een woord kunnen vormen. Meestal niet. Dat beviel me. Dat je van die zweefletters meestal geen woorden kon vormen.

Ik weet vrijwel zeker dat ik het was die voor het eerst iets las van Berckmans. Dat was in een bloemlezing. Ik weet niet meer wat de bloemlezing poogde te bloemlezen maar wel nog dat er een navel op het omslag stond. Ik geloof dat het Aan iedere spijker een regel heette of iet, de bloemlezing. De navel, en de spijker uit de titel. Er waren momenten dat ik daar niet goed van werd.

Van Berckmans haadt sij docht mij Twee mannen bij een raam en Als ze je zullen komen vragen hoe het gesteld en gelegen is met onze liefde opgenomen. Vooral dat laatste stuk (was het proza? poëzie? prozadicht?) maakte onuitwisbare indruk op mij. Het was onvergelijkbaar met alles wat ik tot dan toe gelezen had. En het was het mooiste van het mooiste. Dus sprong ik. Op fiets. En fietste. Naar Antonio.

Aanbellen en men zal u opendoen. Hij zei niets hij vroeg niets. Ik zette me neder en begon integraal Als ze je zullen komen vragen hoe het gesteld en gelegen is met onze liefde voor te lezen. Aan het einde bemerkte ik dat hij een kop koffie voor mij had neergezet. Ik had net zin in koffie.

Het “stuk” ontstak een hevige Berckmansliefde in ons beiden maar Antonio was er rabiater in dan ik. Hij werkte, en dus had hij geld. Ik “studeerde”, en dus was ik arm. Bovendien was ik lui. Hij kon het nog wel es in zijn knar halen om naar de Slegte te fietsen en dingen eksjoewallie te KOPEN. Of misschien niet naar de Slegte maar naar de bibliotheek om daar dingen op te zoeken. In dokumentasiemappen enzo, want zo ging dat toen nog. Internet bestond al wel maar alleen echte hipsters hadden dat. Wij waren geen hipsters. Wij waren zomaar twee gasten.

Op het soort avond dat er niet louters letters zweefden boven de drinktafel maar er ook af en toe een uiting werd geuit zei Antonio dat Tranen voor Coltrane rotslecht moest zijn. Ik zei dat dat me niet verbaasde omdat Brief aan een meisje in Hoboken ook niet zo heel best was. En Tranen voor Coltrane bovendien een bloedkinderachtige titel.

Zulke dingen zeiden we. We dronken bier. Tijd stroomde onderdoor bruggen, en bleef stromen altijdmaar. En nu is het twintig jaar na die avond, en veertig jaar na Tranen voor Coltrane verscheen en watdoejeweten? iemand is op de idee gekomen het opnieuw uit te geven.

Iemand, een dichter een performer een kunstenmaker een bibliofiel een uitgever heruitgeeft wat Walter Soethoudt in 1977 voor het eerst uitgaf en wat langstwijle lang onvindbaar was voor fans (spr. uit: fans).

Ik weet niet of ik het wil lezen maar ik weet wel dat ik het wil hebben. Dus ik bestel. Wat nog niet al te eenvoudig bleek. Maar dat terzijde. Ik bestelde, en het boek kwam. Het duurde even maar het kwam, en dan lag het daar.

Het komt in een van die zeldzame weken dat er langs een of ander toeval best veel envelopjes op mijn deurmat belandden. Sommige op uitnodiging, andere ongevraagd. Een zwikje ervan ligt op mijn resenseertafel. Al ist lang niet altemaal resenseermateriaal. En ik weet best wat er in dat dunne envelopje daar zit. Tussen al die andere nog ongeopende enveloppen maar toch weet ik het best. Daar zit Tranen voor Coltrane om. Het is het enige envelopje dat die avond niet open gaat.

De volgende avond ligt het er nog. Ik durf niet. Ik durf godverdomme gewoon niet. Ik denk dat Femke het wel zou durven. Dan zou ze zitten op mijn schrijfstoel. En ik zou liggen op de sofa. Kijken. Naar het plafond. En dan naar haar. Kijken, hoe de mooiste vingers van de hele wereld t dunne envelopje openscheuren. Kijken. Hoe ze uithaalt, het boek. Kijken. Hoe ze vasthoudt, het boek. Kijken. Hoe ze leest, het boek. Het boek dat ik dan gelezen zou hebben in haar ogen nog voor ik t las op papier. Denken dat ik het gewoon bij dat ooglezen zou laten. Nu en voor altijd in alle eeuwigheid, amen.

Maar niemand dan ikzelve zit daar nu op schrijfstoel dus welaan. Niet langer dralen. Open de envelop. Haal het boek eruit.

Het is dun. Het is toch wel heel erg dun. Het is nog dunner dan ik dacht. En het omslag is zwarter dan ik dacht.

(net zo zwart als, pak m beet, De Slechtste Nog Niet van Akim A.J. Willems)

Ik hou vast, voel, ruik, sla om. Dan, direkt na de kaft op wat misschien wel misschien niet de franse pagina heet, lees ik:

Wanhoop. Heel deze bundel is een kreet om aandacht, een vraag om tederheid, zonder zelf teder te zijn. Integendeel, Berckmans is hard voor de mensen, zoals een pokerspeler hard is voor zijn medespelers en de beste wil zijn, een winnaar. Maar als hij de angst verwoordt en terug wil naar de warmte van de moederschoot kun je hem begrijpen en met hem meevoelen. Zoals een kind ruw reageert als het wordt gekwetst, zo is ook de reaktie van Berckmans – op een wereld die hem voortdurend pijn doet – hard en brutaal, maar tegelijkertijd gekwetst.

Wat is dit? De orzjienele flaptekst misschien? Welke ongeletterde, infantiele idioot schreef dit? Ik zou nooit een boek lezen met dit op het achterplat. Of op de fuckin’ franse pagina voor die materie. Maarja. Dit is Berckmans en dus lees ik wèl. Of. Naja. Lezen. Doorbladeren is voorlopig het woord. Een oppervlaktekijken. Schampen langs een hiere of een dare zin. Meer niet. Is wat het voorlopig is.

Het eerste eigenlijke lezen komt dagen later op een trein. De trein naar Eindhoven, kajjegeloven? Ik zit daar, en ik lees.

Lees. Ja wat eigenlijk?

“Fundamenten”, zegt het onder de titel, en “De enige gedichtenbundel die de punkdichter Berckmans ooit publiceerde” herhaalt het kolofon maar weer eens. Maar meer dan die dingen is Tranen voor Coltrane een schraapselboek: aan mijn leesoog trekt benevens een enkel gedicht voorbij: gedachten ideeën bemerkingen invallen notisies een epitaaf aforismen psuedo-stanza’s (in de ruimste betekenis van dat woord) en een paar teksten waarvoor “moppen” nog de akkuraatste term zou zijn.

(en de grootste gemene deelder zag dat het goed was)

(en nu we het er toch net niet over hebben: waarom toch altijd weer “punkdichter”? als er één totaal uitgeholde term is. waarom niet jazzdichter grindcoredichter postrockdichter freakfolkdichter bluesdichter krautdichter noisedichter of kustmeklotendichter. nee, van zodra het maar een beetje “tegendraads” (owjee) is, halen we bij gebrek aan gebreken de PUNKDICHTER maar weer es van stahl.)

(achja)

(hield Berckmans eigenlijk wel van punk?)

Ofneejatoch. Punk. Wel. In die mate dat punk dood is, en voornamelijk poze was. “Dichter” te moeten zijn van een muziekstroming waar het lullige boybandje Seks Pistols (bijeengeraapt, gekapt en gekleed door “imagemakers”) de vaandeldragers zouden moeten zijn van de “anarchy” (ha! ha!) – dat zou maar zo een zichzelf overschreeuwend schraapselboek als Tranen voor Coltrane kunnen opleveren.

Punk & Coltrane in de train, zei ik al dat ik in de trein zat? Naar punkstad (welja) Eindhoven? (nergens strategeert ge beter tegen arkitektuur, werkelijk).

Het begint met een gedicht. Ja. Am Anfang war die Poesie (vraag het Horst Dieter Sihler maar) (wie?). Het gaat over een mus geloof ik. En over eenzaamheid, en poker zelfs (jaja die achterplatschrijver haadt t boekske heus wel gelezen) (poker mijn god), en het is niet om van op te veren en doorheen de koepee te gaan rennen om het al tralalie tralala roepend in de gezichten van mijn medepassazjiers te smeren. Het is ook niet het allerslechtste wat ik ooit las. Het is iets dat maakt dat ik gewoon blijf zitten, en mun bek hou, en lees.

Lees:

een aantal bladzijden met flauwtjes, het epitaaf misschien, notisies, aanzetten tot iets, memo’s, enkele zinnen die lijken op enkele andere zinnen uit een veel later verhaal van hem. Alles is steeds maar twee-drie of vier-vijf regels lang. En dan komt het afdelinkje Openbaar vervoer (en ik tel er echt niet naast als ik in dat afdelinkje maar drie bladzijden tel) en ik train nog steeds, en lees nog steeds.

Ik lees. Verdomme, ik lees.

Verdomme verdomme ik lees. Ik las. Ik heb gelezen. Verdomme.

Verdommededomme.

Goed. Ok. Ik weet wat ik ga doen. Ik ga ze gewoon opdreunen. Hier. Nu. Voor u. Alle drie de tekstjes. Uit dat Openbaar vervoer geheten afdelinkje. Nu. Alle drie. Opdreunen. Voor u. En u gaat zitten en luisteren. Praten we daarna verder okee?

Moet ik nu stoppen bij het bovenste of het onderste licht vroeg de tramkondukteur zich af en reed ondertussen een vrouw met een tweeling dood.

is de eerste;

Aan de informatiedesk van het centraal station van A. stond een klein maar keurig heertje en vroeg of er onmiddellijk een trein naar B. vertrok. Toen hij op deze vraag een negatief antwoord kreeg zei het heertje prompt: “Dan zal ik een trein gaan halen!”.

is de twede, en

In dit pestland kan je alles overkomen.

Ik zit in de expresstrein Mechelen-Leuven met mijn voeten op de kunstlederen zitting tegenover mij. Komt daar een kondukteur aan die zegt dat ik mijn voeten daar moet af halen. Ik geef toe dat de zitting een beetje bestoft was. Zegt die vent me daar ook nog dat ik de bank moet oppoetsen. Ik haal uit mijn lederen reiskoffertje een witte onderbroek en poets het beetje stof op. Dan houd ik die onderbroek voor des kondukteurs neus en zegt: “Normaal zitten hier ballen in. Bij U ook?”

is de derde.

Ok. Dus. Kort. Goed. Wat hebt wij hier?

Een stoer verhaaltje dat de puberste puber op maandagoggend op het schoolplein aan sûh matûh staat te vertellen gelardeerd met iets dat Lambik overkwam in De Charmante Koffiepot is wat wij hier hebben. In 77 was Berckmans, wat? 24 ofzo? Wat een beetje oud is om nog puber te zijn misschien maar ok: we hebt altemaal vroeger of later onze innere Lambik uut te braken.

En wat hebt we verder nog? Een keurig heertje die iets geks zegt, dat is een mop. Zoon snelle die gevolgd word door een tromroffeltje en een lachband.

Maar het opmerkelijkst is natuurlijk die eerstgesieteerde tekst. Wat is dat dan ommers? Gewoon maar een heel harde (en biezonder onleuke) grap? Omdat KUNST (goddomme) een vrijplaats moet zijn waar alles mag, niks funksjoneel of toepasbaar moet zijn (ik hoef hier toch echt niemand meer uit te leggen dat “toegepaste kunst” een contradictio in terminis is, wel?). Ik versta dat, Berck, echt. Hoe harder men riep dat hardheid niet kon, hoe harder ik ging schrijven, ooit. Toch. Men dient zich af te vragen – tegen wie is deze hardheid gericht. Tegen je lezers? Wie anders dan je lezers lezen je? Publiekskastijding. We komen in vrede. Je dacht gewoon even fijn een boekje te lezen, niet?, denk dan maar vlug iets anders lul.

Je wil ze stompen omdat ze behaaglijkheid zoeken in het lezen? Publikumsbeschimpfung? (hoeveel tramkondukteurs zouden Berckmans lezen?) (ik hoorde Brusselmans laatst op tievie zeggen dat hij vooral gelezen werd door fabrieksarbeiders en anderen “die normaal niet lezen”). Punkers deden dat inderdaad heeldurtijd, publikumsbeschimpfung. En kabaretjees doenhet ook. Phuck, kom ik toch weer terug bij…

Wat ook kan, het is een allegorie ofzo. Iets over de kompetensie van “de mensen aan het stuur”; iets als een politiek kommentaar misschien; “de trein” (vermomd als tram hier); alles-dat-doorraast-om-het-even-welke-slachtoffers-er-vallen, weetikveel, gewoon een algehele boosheid kan ook, boos op die klotewereld die vies en lelijk en moordend is, of juist uit afkeer van “de irritante Gutmensch” (ha!) dan nog liever de lompste lompheid omarmen.

Het kan. Het kan altemaal. Het kan ook altemaal niet. Op mij komt het uiteindelijk gewoon overwegend lomp over, en niet mooi.

Na de Openbaar Vervoer-seksie stop ik Tranen voor Coltrane terug in mijn tas. Die zwarte. Gedurende de rest van mijn reis kijk ik alleen nog maar naar buiten.

(& je komt aan altijd maar komen treinen aan de hele dag door komen overal treinen aan en mensen stappen uit en nu hier, op dit stasjon, ik ben één van de uitstappenden, ik stap uit en ben daar hier heb ik ooit gewoond maar nu woon ik er niet meer nu ben ik er een tijdje & dan, later, ooit, ga ik weer terug, stap ik weer in, in de trein, in een trein, in een andere trein of is het dezelfde trein of is het lijk men zegt dat ge niet twee keer in dezelfde rivier kunt stappen (deze rivier brengt alleen maar gif) (a rivulet is not a river) (enfin) & daar, in die andere rivier nee in die andere trein in de omgekeerde richting nee in terug naar huis misschien lees ik iets anders, ik lees Dichter Bokser Koningsdochter van Delphine Lecompte en wat het is, verdomme, ik vind het ook al niet goed & er is vervreemding in die gedichten en ik hou van vervreemding maar Lecompte vervreemdt te graag te veel te vaak te snel (hee kijk ons gedichten is even alle kanten op vliegen!) & er is absurdisme in die gedichten en ik hou van absurdisme (absurdisme is als je het leven als absurd ziet, legde Antonio ooit uit aan een disgenoot en ik dacht ja) maar Lecomptes absurdisme doet me nogal potsierlijk aan alsof het een schrijfoefening is of nog: het vermoeide absurdisme van iemand die deze schrijfstijl zo door en door gewend is dat ze het met de ogen toe kan (gedichten met het formulematige van de gemiddelde hollywoodfilm – we doen x bij de y en n bij de z komaan daar hebt ge uw toefkes absurdisme om het af te maken) & dan die achteloosheid waarmee ze over sex schrijft o dat had best mooi kunnen zijn dat had een bukowskiaanse dezolaatheid kunnen tekenen of een algehele verveling of landerigheid: een wereld waarin niets nog biezonder of mooi of hartwarmend is; de algehele gelijkschakeling u weet: niets is nog van waarde, of anders is alles van waarde: de smaak van brood het weerbericht de volgende terroristiese aanslag en onze vulgaire opwinding erover op feesboek de bonusfolder sex dood en liefde leestekens en waterkokers – maar ik had een flukse assoosjasie met übercoole pubermannetjes die ganselijke dagen rotjes smijten met een zorgvuldige gestileerde nonsjalanse (want lol of antoezjasme om die knal waar het uiteindelijk altemaal om te doen is, is natuurlijk onwaardig) maar ondanks die gespeelde desinteresse wèl de hele dag bezig zijn met dat rotjessmijten & nadrukkelijke onnadrukkelijkheid kan zo lelijk zijn is wat ik denk als ik het boek wegstop, weer wegstop, ook al wegstop in dat eeuwige zwarte lullige tasje van me & boven (of onder?) het is het vermoeden dat Lecompte heel mooi zou kunnen dichten, ooit zal, of ooit deed (ik weet het niet het gevaarloze gepolijste en na enkele gedichten ook tamelijk voorspelbare Dichter, Bokser, Koningsdochter is haar zesde bundel maar de eerste die ik van haar lees), met wat minder maniërismen misschien & peinzend aldus aan wat is wat was of wat had kunnen zijn & denkend aan gaan & ik kan zitten daar ik kan gaan staan misschien ik kan een stasjon te vroeg uit de trein stappen en de hele avond met vreemden op kaffee gaan, denkend, dit, als mijn teeljefoon gaat, en ik neem op, midst een drukke trein neem ik op, midst een stampvolle koepee neem ik op, ik ben die man geworden die we ooit altemaal moesten haten maar die we nou altemaal geworden zijn, ik wat later dan de anderen misschien maar zie daar: ook ik ben er nu, ik neem op, en het is Erin, het is god betere het Erin & we zwetsen wat & ze zegt iets over mijn aksent & ik vertel dat verhaal over een vrouw in Amerika die ooit tegen me zei dat ik klonk als Arnold Schwarzenegger & Erin verstaat me niet & SHE THOUGHT I SOUNDED LIKE ARNOLD SCHWARZENEGGER brul ik in een stampvolle treinkoepee en zie daar, zo gaan de dingen dan & even voor de trein mijn stasjon in rijden zal, ja mijn stasjon, het juiste, het stasjon waar ik volgens mijn kaartje echt afstappen moest eindigt het gesprek en ik stap uit, weeral stap ik uit, overal stappen mensen uit treinen en het is avond en een licht regentje valt en ik neem bus zeven, bus zeven naar mijn tante want deze avond ga ik bij mijn tante eten, bij mijn tantetje waar ik als kind al zo graag kwam & ik loop van de bushalte naar haar huis en een klein regentje valt op mijn jas en ik ga bij mijn tantetje eten en alles is goed, ik ga eten daar, we zullen een goede wijn openmaken, en alles zal goed zijn, is wat ik denk, als ik loop, als ik ga, als duister en regen rond mij zijn maar niks is goed want de tafelkonversasie verveelt me nee zelfs ergert me & naar het eten is met de pet gegooid en de avond, en een lichte ontgoocheling is in mij als ik terugsjok naar de bushalte –

en denk

hoe

ik zou kunnen zitten gaan, daar, op een meterkasje ofzo en peinzen, heel hard peinzen en dromen over blauwe kaas, tranen, coltrane, de handen van mijn vader, dood, grasmajers, de harp van alice coltrane & een zin uit een gedicht van evie shockley (“noctural rehearsles of a new duet start soon”), hoe een glas water smaakt op een waarlijk hete dag, hoe zacht ik ik was in de heuvels toen ze me vonden, mijn bed, een ooseean, een boot, de tijmplant in de tuin van mijn nicht Anne, vlees in bladerdeeg, Bataille, het heilige kwaad, televiziesneeuw, de fanfare toevallig en op weg naar iemand anders, een oudje op een balkon en het Dunning-Krugereffekt BIJvoorbeeld

dromen & denken,

en er nog zitten, de volgende ochtend, in de vroegte, als mijn tante haar hondje uitlaat (ze heeft geen hondje) & ze zou niet verbaasd zijn niet verrast verbijsterd of verwijtend, me alleen uitnodigen voor een ontbijt van koffie sjem & toost, en er zou stilte zijn op af en toe een milde grap na misschien.

Maar wat doejweten? Geen meterkasjes daar, dus ik rijd bussen tot ik terug tuis ben.

Ik vergat mijn tas. De tas met de teleurstellende boeken in. Ik liet m niet liggen in bus of trein & ook niet bij mijn tante. Nee. Ik smeet m tuis onder de kapstok en vergat m dan.

Zulke dingen vind je pas weer terug als je er iets naast zet. Een paraplu, een lege wijnfles, de druipende laarzen van je zoon & dan owja & dan terug dat boek, terug Tranen voor Coltrane).

Het is nu dagen later maar het woord kan gewoon opgepakt waar ik het had laten liggen. Het is niet oud geworden, of toch niet ouder dan het was. Niet bedorven, of toch niet bedorvener dan het was. Dus ik lees gewoon alsof het de volgende minuut was.

Lees.

Lees:

Voor enkele weken werd in het stadspark door een agent van de stedelijke politie een halfnaakte en blijkbaar door barbituren of andere drogeermiddelen versufte vrouw hangend over de reling van de vijver aangetroffen. Alvorens het hoofdkwartier te verwittigen verkrachtte de agent de vrouw verscheidene malen.

Nodeloos lomp is weeral wat ik ervan vind.

En verder en voort en vuts lees ik. BIJvoorbeeld:

Wie heeft de tranen uitgevonden..?
Iemand die het opkroppen verdomde..?

of

Ik heb bizonder slecht nieuws te melden voor alle gepatenteerde fuckers van het westelijk halfrond: probeer het niet met een nilfisk-stofzuiger. Je krijgt de hals van het apparaat niet in je reet.

of voor mijn part:

Eerst liet ik een scheet.
Daarna nam ik de beslissing er nog een te laten.
Niet zonder enkele wansmakelijke bijgeluiden liet ik deze.
Toen belde ik die lui van het Groot Guinness Recordboek.
Het wereldrecord scheten laten bedroeg drie.
Toen lieten mijn fundamenten het afweten.

Wat maakt het uit, het is al slecht.

Het spijt me, Jean-Marie. De mare sprak recht en de mare sprak niet krom. Dit is heelechtwaar altemaal ongelooflijk rot- en rotslecht.

Of. Naja. Een beetje niet zo heel erg kompleet ruk is BIJvoorbeeld het enige andere echte gedicht dat Tranen voor Coltrane mijns inziens rijk is:

De weg is lang voor wie in cirkels loopt
De weg is lang voor wie zijn kruis moet dragen
zijn Maltezer kruis
zijn sinaasappelkratten

huppel huppel hop
drie maal boven komt de paardekop
wie verzuipt komt drie maal boven

Twee handen zijn er nodig om een lijk te redden
twee handen zijn er nodig om een poncho vast te houden
twee handen om de vingers van te strelen
twee handen om
om

huppel huppel hop
drie maal boven komt de paardekop
wie verzuipt komt drie maal boven

Om mindernacht is het publiek paraat
want dan
branden er lichtjes in de paardekop:
The Very Reverend Sigmund Freud

En om

Ik zet mijn 45toerenplaatjes altijd op 78 toeren. Dan zijn ze rapper gedaan.

en

Ik heb twee hoofdbezigheden in dit ondermaanse:
op mijn bed liggen en in mijn bed liggen.

moest ik stiekem best een beetje smeetsen in kot op bank in de nacht met een Snab Maelstrøm in mun glas.

(-al peinsde ik wel almeteens dat ik het geïtalikizeerde op en in de kracht van die laatste mededeling een weinig beperkt-)

Maar eenbeetjenietzoheelergkompleetruk & een weinigjes smeetsen redden de nacht niet. Het is slecht. Het was slecht. Het was niet goed.

En het is dan & daar –in die nacht op die bank gestombeld zijnde op die ene even onontkoombare als ontgoochelende konkluzie – dat ik me ga afvragen of dit wel had gemoeten. De Tranen heruitgeven. Al is het dan maar in beperkte oplage en met een heuse Nacht van Pafke als gelegenheid (zoals je misschien de Nacht van de Poëzie-bundels niet los van de Nacht zelve moet lezen).

Ik moest denken aan wat Koos van den Kerkhof ooit tegen me zei toen ik hem (niet zonder enige geestdrift overigens) vertelde dat ik Een vuurmond liefde had gevonden in een twedehandsboekwinkeltje in Maastricht.

“O gooi dat ding asjeblieft in de papierbak!” zei hij.

En ik dacht ja. Dat is het (maltezer?) kruis dat Den Artist te dragen heeft: hij laat sporen na!

(we both want to be an artist and we… we both want to be an artist and we… we both want to be an artist and we… we both want to be an artist and we… we both want to be an artist and we… we both want to be an artist and we… we both want to be an ar)

Sporen kunnen worden teruggevonden dat wist jee bee charles reeds. In het twedehandsSIRKWIE (dat is een sirkwie ergens niet te wijd entfernt van dat van zandvoort). Of omdat iemand op de idee is gekomen het inmiddels onvindbare terug vindbaar te maken.

Misschien gaat dat om sporen waar je allang niet meer zo trots op was. Want je schreef iets en toen vond je dat mooi en je stuurde het naar hen die uitgeven kunnen en die vonden het ook mooi en watdoetgijweten, niet veel later ligt het dan daar: in winkels & op durmenschen hun leestafels. En nu vind je het kut en verdoem je jezelf omdat je het niet in je burola hebt laten liggen. Nu ist voor immer daar, voor immer daar voor andere ogen dan de jouwe.

In andere woorden: was Tranen voor Coltrane niet beter iets uit een mare gebleven?

Nee. Ik ben blij dat het er is.

Omdat het me aan de harp van Alice deed denken, BIJvoorbeeld, en de saxofoon van John

Omdat maren af en toe waar moeten blijken anders stoppen ze op het laatst nog altesaam met gaan

Omdat Tranen voor Coltrane bijkans het allerslechtste is dat ooit geschreven is en het werd geschreven door dezelfde schrijver die twaalf jaar nadien is beginnen werken aan het allermooiste euh-vrûh dat er maar is en zodus draagt dit boek HOOP is dit boek een HOOPdrager voor alle beginnende dichters en schrijvers die reeds afkwamen met iets slaps: leg uw pen neder voor een jaar of twaalf en probeer het dan nog eens en wie weet wie weet wie weet….

Omdat het zwak is en het is goed om zichtbaar zwak te zijn. Zwak bestaat, slecht bestaat, op je bek gaan bestaat, lelijk bestaat en waarom verbergen wat bestaat waarom altijd voor andere ogen alleen maar willen glanzen en het doffen van de pijn bewaren voor achter gesloten deuren, ow waarom gaan we niet allen ziek en lelijk en naakt en weerzinwekkend de straat op eigenlijk

Omdat het literaire historij is: binst de bibliografie van Berckmans maar ook binst de geschiedenis van het schraapselboek & waar ving dat eigenlijk aan, die tradisie, bij Tristam Shandy al misschien?

Omdat het feesboek voorspelde: eentweedrie regelige nikserigheden te berde brengen want ook als ge niks te melden hebt moet ge blijven spreken en dan vooral tot hen die niet waarlijk luisteren kunnen

Omdat ik vandaag de trap op liep met mijn zoon. Hij voor mij. Ik erachter. Hij de voorste. Ik de achterste. Aan zijn oor houdt hij een speelgoedtelefoon (feitelijk een kapotte GSM) (en dit bellend door het huis lopen van wie heeft hij dat? wie doet dat? ik niet ik bel nooit iemand) & hij “belt” met iemand die hem klaarblijkelijk niet zo goed kent want hij gevoelt de noodzaak zich te introduseren: “Hallo. Ik ben Luuk. Ik hou heel erg van puzzelen, zoldertrappen en gewone trappen”. En ik breng hem naar bed voor zijn middagslaapje en terug benee, zittend met zijn elfmaandenoude zus, drink ik koffij en peins ik en vraag ik me af wat Ik hou van puzzelen / zoldertrappen / en gewone trappen is. Het is geen gedicht nee maar het is wel iets.

Het is een schraapsel misschien.

Schraapsels bestaan tranen bestaan fundamenten bestaan.

Ziehier mijn eerste schaapsel, moest ik ooit worden bekropen nee beslopen door de goesting een schaapselboek te maken.

(Dollen met Dolphy zal ik het noemen ofnee Schetsen voor Shepp).

Ik kan alleen maar hopen dat dat schraapselboek rot- en rotslecht zal zijn.

(tim donker)