• Artiest: broeder Dieleman
  • Titel: Uut de bron
  • Label: Snowstar / Wintertuin
  • Datum bespreking: 14 December 2015

liedjes om de zon te raken


mensen die je in de ogen kijkt. Je zit aan tafel met ze. Vorken gaan op en neer en brengen voedsel naar de mond. Soms is een mens een kennis, en dan goed voor een etentje in hun kot. Met gesprekken. Over de buurt waar ze wonen, en een lamp die daar hangt.

Je zit aan tafel bij een vrouw die misschien een vriendin kon ween, en je denkt Met vriendinnen zit ik eigenlijk liever onder gekapseisde boten. En niet aan. Dis. Ze heeft gekookt, en het ontroert je misschien een beetje hoe groen de salade is. De pesto heeft ze zelf gemaakt. Gijlie praat wat. Over pesto zelf maken, over de buurt waar ze woont, over een lamp die daar hangt.

Je zegt iets over het mjoeziekje dat weerklinkt. Je vraagt wat. Welke seedee is dit?, of zoiets debiels vraag je. Het kan je verdorie geen lor verdomme welke kutseedee dit is maar je was de palaver over die lamp een weinig beu.

Ik heb geen seedees meer, zegt ze. Ze zegt dat ze geen seedees meer heeft. Dat al haar mjoeziek nu op een of ander apparaatje staat, en dat ze haar seedees verkocht of weggaf of wie weet wat (je luistert halfoor. halfoog kijkt door het raam & al het andere begint zich gezien het uur al wat inwaartser te richten).

O zeg je. Moet je haar nu felisieteren?, vraag je je af. Of iets zeggen als Is het niet amazing, Mike? Een appawaatje voow al je mjoeziek! Je weet het niet en dus doe je je kraag van je bloes maar scheef. Dan kan je hem om je een houding geven tenminste weer omstandig recht gaan zitten doen.

Het scheelt echt enorm in de ruimte, gaat ze door, geen seedees meer. Wat een ruimte die eigenlijk innamen.

Wat ga je met al die vrijgekomen ruimte doen?, vraag je. Vullen met vrijgekomen ruimte allicht?

Ze lacht niet & jij ook niet & niemand lacht en dat is goed want je tapt nooit moppen.

Momenten gaan voorbij waarin niemand lacht. Het lamplicht schijnt, de koffie dampt, een avond wordt omgebracht door de nacht en je fietst doorheen het donker naar huis. De regen valt op je jas. Het is prettig. Het is prettig hoe die regen maar op je jas blijft vallen.

Waar ik vandaan kwam hadden we platen. Best veel mensen hadden die. Ze kwamen in grote vierkantige hoezen. Je bewaarde ze in een kast. Veelal was dat een open kast. Etentjes bij kennissen, en dan stond je voor die platenkast van ze. Je vinger gleed langs de ruggen. Op vijf minuten wist je of die mensen deugden of niet. Misschien hadden ze wel David Bowie! Of Kiss. Of Wham, Madonna, Rick Astley. Abba bleef erg, ook toen dat laterzomaar MOCHT of als fuckin “camp” (of, erger nog, “guilty pleasure”) verekskuzeerbaar was. Maar de allergrootste fout was, is, zal altijd zijn Bowie. Dan loop ik echtwaar subiet en zonder groeten lijnrecht die deur daar uit. En kom nooit meer terug.

Maar hoe ook, staand voor die kasten van ze hoorde je maar nooit es iemand zeggen Mooi spul he die platen! Maar een ruimte dat dat inneemt!

Platen kon je zien voelen ruiken vooraleer je ze hoorde (seedees daarentegen zijn bijna geurloos). Een plaat drajen: dat was een aktiviteit. Halfweg moest je je stoel uit om dat ding om te drajen BIJvoorbeeld.

De plaat. Uit de hoes halen. De plaat. Van stof ontdoen. De naald. Reinigen. De arm. Bewegen tot je klik hoorde. Het drajen. Het ruisen van de aanloopgroef. Zulke dingen. God, en altijd scheen de zon doorheen de ramen als je plaatjes draaide, altijd scheen de zon doorheen de ramen.

(ramen ramen overal ramen)

Ergens vond iemand de seedee uit. Dat was een plaat die zogenaamd niet kon krassen, die zogenaamd een leven mee zou gaan, die kleiner was ook zodat de hoes minder inyerface was ofzo. Futurismus right there: soliditeit verkiezen boven artistisiteit (of naja toch: een artistisiteit van grote gebaren in ieder geval).

Misschien is ieverans daar het gezeik over schapruimte begonnen. Je kreeg al zeikerds die de seedeetjes plus de seedeeboekjes in grote mappen bewaren gingen en de sjuuwelkeesus naar de plastiekbak brachten (ofnee wacht, die hadden we toen nog niet) (anachronisme! anachronisme!) en dan dingen zeiden als Dat is ook iets voor jou!, ofzo.

Seedees waren kleiner maar namen gek genoeg toch meer ruimte in. Ze waren slechter stapelbaar ofzo. De ultieme seedeekast kwam maar niet. Veel meer dan bij platen kwam de vraag in zicht Waar lààt je al die dingen toch in sjeesisnaam?

Maar je liet ze ergens, waar dan ook. Want ze waren werken van ART (spr. uit art), die spraken ver overheen louter de noten die ze bevatten. Het kostte een weinig krijgen gebruikt aan, maar toen konden ook seedeehoezen inyerface zijn (zij het dan op een wat bedachtzamere manier dan misschien).

Het kan me niet schelen. Hoeveel kasten. Hoeveel kamers. Hoeveel ruimte het bruikt. Als lang als er rielieses zijn zullen als Uut de bron blijf ik trouw zweren aan dat viezieke aspekt van mjoeziek. Noem het fucking gesammtkunstwerk voor mijn part, ik hield toch al nooit alteveel van Wagner (spr. uit wagner).

Voorwaar. Ik zeg u. Het is een boek, om maar iets te nemen. Ja een heel ganzelijk boek ja. Zoon ding met letter in. (oja boeken ja, dat neemt ook alweer zoon hele hoop ruumte in beslag maar gelukachtig! (als zlotz zou zeggen) (zlotz is cool), gelukachtig! hebt wai! de IEH-riehDUR! (joechie joechie hei hei, waar zouden we zijn zonder tekniek).

Maar in dat boek vind ge dan ook nog een seedee en dat is dan weer het voordeel van zoon priegelige kutseedee te zijn: het past prima in een boek (een boek met een elpee erin verstopt, dat ging me nogal es het boek moeten zijn zeg!).

En dat komt dan gewoon doorheen mijn brievenbus op gewoon zomaar een dag ik dacht dat het een dinsdag was. Het kan van de mat geraapt, en op tafel gelegd. Ik zie het liggen, daar, op die daar dare tafel (ziejj’em?) als ik mijn zoon naar bed ga brengen.

Ik kleed hem uit, hij leest mij voor. Of. Naja. Hij doet alsof hij mij voorleest. Hij is nog maar twee, hij kan heeltegaar niet lezen nog. Hij vaart hierbij voornamelijk op zijn geheugen, dat fabelhaft is. Hij kan meerdere pagina’s eizona woordelijk uit zijn geheugen opdreunen. Maar omdat hij logieserwijs niet kan distansjeren tussen de feitelijke tekst en de door mij verzonnen bijteksten, neemt hij in zijn uitvoering steevast mijn bizarre praat mee.

“De zon komt op!”. zo begint hij, en begint ook het. Hij denkt even na. Mijn tussendoorkreet op dit moment is meestal het williamburroughiaanse “sun’s coming up! like a big bald head!” – en dus komt na enig gepeins “biebulhèt!”.

(zoon soort dag was het. de dag van het mangat. de dag van animalismus. de dag van zomerdrum. de dag van de zwerfkei. de dag waarop zijn zus, eindeloos zo leek het, haar mandarijn bleef teruggeven aan het ontbijt en ik peinsde aan een regel van Geoffrey Jacques: “vomit as articulation”)

Na enkele pagina’s is zijn geheugen opgebruikt en beschrijft hij “lezend” alleen nog maar wat hij op de plaatjes ziet:

“Een man staat voor het raam…”, en we lachen allebei hartelijk vooraleer verdermeer op te sommen wat er op het plaatje te zien is.

“Op de tafel een bloemekee!” zeg ik.

“Hij is niet in de bond he pappa?” – wat verwijst naar een regel uit een boek van Berckmans: “Geen bloemekee voor Videozap want hij is niet in de bond”; klaarblijkelijk dreunde ik dit reeds altevaak op in zijn bijzijn.

En als ik dan later met hem op mijn arm voor zijn raam sta om het gordijn dicht te doen mompel ik “Een man staat voor het raam”, en weeral sturen we een hard gebulder dakwaarts.

En benee ligt Uut de bron. Het ligt daar. Nog steeds. Nog altijd. Op mijn werktafel ligt het. Een werktafel die evengoed ontbijttafel en dieneetafel is, en meer nog. Maar naüren is het het allermeeste mijn werktafel. En dingen die daar liggen liggen daar werk te wezen of boek te wezen of alleszins dingen te wezen waar ik op korte termijn iets mee moet, of wil, of kan. Dus als de duisternis dik, en de stilte zwaar genoeg geworden is pak ik het op, neem ik het ter hand, doe ik er “iets” mee. Ja het is geheelderlijkkunstwerk (val dood, Waggggner) maar het is ook boek dus je kunt lezen in. Is wat ik doe. Op bank. Met benen gekruist, en whisky in mijn klauw, en mijn vest hoog dichtgeritst.

(ik maakte boek, zei G.S. Giscombe ooit, ik komplikeerde de yakety-yak)

(fielding the question: Do you like good music?, zei Giscombe ooit, elders, in een gedicht dat zowaar een grijns op mijn bakkes bracht)

broeder Dieleman maakte boek, hij komplikeerde de yakety-yak; een mens die Dennis Gaens heet (en waar ken ik die naam verdommededomme toch van?) mag de introduksie tot deze yaketyyakkompliekering schrijven in de vorm van een (wat verkapt) intervjoe met de broeder.

- het is een seedee het is een boek –

- waar het een boek is, is het een kolleksie

photo’s

& alletekstentotnutoe (heej dat roept Mogil in herinnering)

en sja hoe introdukeer je dat alles? Gaens doet het, door vooral weer het woord aan de broeder te schenken (schenk hem geen woord, voed hem geen beeld) & hij geeft dit intervjoe anneks peinszel namen. “Het begint met een raam”, zo heet dat. En alles begint met een raam, en met hoe ervoor te staan.

En ik denk aan mijn zoon, eerder deze avond, boven, en ik lach.

En ik denk aan ramen in kunst. Hoe gemakkelijk het is. Erdoor kijken. Ervoor staan. Wat dat almeteens oproept. Melankolie hoop verveling verlangen determinisme stilstand vrijheid kijken denken staan & dit geworpen zijnde staan te zijn.

(aufheben aufheben godja aufheben nogantoe)

Ramen om voorbij te lopen, en een flukse blik naar binnenwerpen, en (n)iemand zien staan, en denken –

Ramen om voorbij te lopen, en vooral niet naar binnen kijken, je echter voorstellen hoe iemand jou ziet gaan voorbij zijn haar/raam en denkt –

“Langs de weg legden mensen oude verhalen neer om langs te lopen” is een regel uit een poeem van Annemieke Gerrist (weer).

broeder Dielemans liedjes zijn een raam om langsheen te lopen.

(Annemieke Gerrist heeft een neus. en ogen. daarmee kan zij dan in de kamera kijken. een rode stropdas is om haar nek geknoopt. ze schrijft gedichten waarvan ik soms niet zo goed weet of ik ze mooi vind, of slecht)

((ook schreef ze ieverans: “Hoe kan het zijn dat een man het leven zo gemakkelijk neerlegt / voor de voeten van een vrouw? / Hoe kan ze zien wat hij heeft neergelegd, als zij loopt? / Kan zij lopen zonder mee te nemen wat haar is gegeven?” wat me stiekem deed denken aan “How can I see what I’m leaving for / How can I give what I gave before / How can you tell me that you want me to stay? / How can I stay when I’m trying to say […]” uit Status Quo’s Rain en ik vroeg me of die assoosjasie wel heeltemaal de bedoeling kon zijn geweest))

Een man kijkt uit het raam en ziet alleen maar blauwe lucht.

In het hoofd niets dan blauwe lucht en witte wolken blauwe lucht en witte wolken blauwe lucht en witte wolken, fluister ik altijd in mijn zoons oor als hij niet kan slapen.

(doch laatst hij zei Maar ik wil helemaal geen blauwe lucht en witte wolken in mijn hoofd!)

Een man kijkt uit het raam, en ziet mensen voorbij lopen.

Mensen die een prijs gewonnen hebben, misschien.

Mensen die liever aan zee hadden gewoond.

Mensen die gewoon maar een eindje gingen lopen.

Mensen met niets dan blauwe lucht en witte wolken in hun hoofd.

Waarom zingen ze niet?

“Waarom zingen ze niet over waar ze vandaan komen?” vraagt Dieleman zich af, nog altijd in dat interview waarmede Gaens Uut de bron opent. Hij vraagt zich dat niet af over de mensen die voorbij zijn raam lopen maar over andere zangers. Want hij luisterde altijd maar naar The Pogues, en toen hij op een keer op vakansie was in Dublin liep hij zomaar daadwerkelijk in de liedjes van The Pogues te lopen en dat vond hij mooi. Nederlandse artisten zingen volgens hem over onlokalizeerbare dingen en dus kun je in hun liedjes niet lopen (tenzij je op gelijk welke plek in die liedjes loopt).

(en dan zingen ze ook niet over vogels, trouwens)

En ik denk aan hoe ik altijd maar over de Biltstraat schreef toen ik jonger was dan ik nu ben. Dat moet in de twede helft van de negentiger jaren zijn geweest. Want ieverans in die eerste helft had ik enkele maanden in die buurt gewoond en ik was die maanden meer en meer gaan voelen als de gelukkigste van mijn leven. Daarom schreef ik altijd maar over daar. Daarom liep iedereen in mijn verhalen altijd maar op de Biltstraat te lopen.

Eén van de weinige personen die indertijd (of was dat weeral later al?) mijn schrijfsels wellerus lazen, vertelde me dat hij Voor ik vergeet van Spinvis stiekem best een mooi liedje vond omdat er een feest op de Biltstraat in voor kwam en dat deed hem dan denken aan hoe ik al mijn personaazjes steeds maar over diezelfde Biltstraat leit gaan en met dat in zijn hoofd kon hij Voor ik vergeet stiekem best een mooi liedje vinden.

En ik wist niet wat sterker was: de ontroering omdat mijn woorden blijkbaar bleven doorleven in een ander persoon, of die lichte wrevel vanwege de assoosjasie met fuckin’ Spinvis.

Maar je kunt lopen, ook daar, in die straat. Plekken die echt bestaan. Je kunt ze aanwijzen op een kaart. En ik vraag me af of geografiese aanwijsbaarheid dè remedie tegen inwisselbaarheid is. Dit kon niet daar zijn gebeurd want het is reeds hier gebeurd. Deze verhalen hier zijn niet bij jou voor de deur, ze zijn bij mij voor de deur. Kijk maar naar het straatnaambordje. Het lijkt een beetje een naïeve gedachte.

En voort gaan de woorden van, en tegen Gaens. En het gaat over dromen. Steeds vaker droomt broeder Dieleman dat hij vliegt, en het lukt hem ook steeds beter. En die ik daar ik, ik droom juist steeds minder vaak van vliegen en als ik erover droom ist steevast te dicht bij de zon en stort ik krijsend terug naar aarde. Aarde welja, ik droom eigenlijk alleen nog maar aardedromen.

(when i was seven / my father said to me / “but you can’t swim” / and i never dreamed of the sea again. wie zong dat ookalweer)

(zou ik kunnen zingen when i was fortytwo / my father showed me / bright and clear / that you can’t fly / and i never dreamed of the sky again)

En zo leefde en dacht ik al een bos. En nog hoorde ik geen noot van de seedee die Uut de bron ommers ook is. En ik zat daar, en dacht, en zat, en later ging ik naar bed. Ik had geloof ik Molten light van Chad Vangaalen in mijn hoofd.

Ochtendstond & koffie in mijn mond & de kinderen overal (in de kamer en in mijn zijn), ze eten de dag op, ze beginnen bij de hoekjes, langzaamaan eten ze de dag op en ik denk aan niks tot het avond is.

Het is de avond die luidsprekers draagt. Al kom je in dit geval misschien verder met een goeje koptelefoon. Je oren gaan dit willen rechtstreeks uut de bron. Wel. Ja. Op mijn oren, seedee erin, druk play en dit is wat mijn oren drinken dan.

Dan drinken ze. Leegte die ademt, en ruimte, en hoe dingen ooit waren. Mensen die praten in een tongval die niet de jouwe is & je wil niet per se je best doen het te begrijpen. Tongval is waar de tong over valt en het zijn misschien de mensen in de straten maar. Het zijn misschien Leo & Janine maar, en die zeggen zoveel. Die praten de hele dag vol.

Mjoeziek is wat mijn oren ook drinken. Ik denk aan Pelt. Minutenlang zit ik daar gewoon maar aan Pelt te denken.

Ritualismus.

(wie was het weer die zei dat ritualistiese muziek niet bestond. was dat er niet één van –uitgerekend!- Halo Manash?)

(de taal van de rode geiten u weet) (aw) (laat de idioten los) (als je een vent was zou ik je Howard noemen)

Mjoeziek om de zon te doen opkomen nee wacht we zijn hier niet Joseph Jarman (aaah the art ensemble of chicago!) we zijn hier Dieleman, broeder & de melodieën dienen hier om het duister luister bij te zetten ja.

Ik dacht aan die regen op mijn jas toen ik doorheen dat duister naar huis fietste.

Aan Phil Elverum denk ik ook. Hoe prachtig zou hij dat liedje Omer vinden. Moest diene mens een Zeeuw zijn geweest; hij had het vast nog geschreven ook.

Aan Satu Huruf Terakhir van Klepto Opera. denk. ik.

Aan huizen, en hoe, hoe ze te bewonen & met wie.

Ik woonde in een huis en ik was Tucker Theodore. Ik had een hoofd & daarmee verscheen ik voor een raam. Weeral een raam. Steeds een raam. Nog een raam. Want ramen zijn belangrijk (en namen zijn nieuws).

Je kan een teep uitbrengen met liedekijns om de zon te raken. Of een seedee, of een boek. Je kan drinken uit de kraan, of uit een flesje. Je kan zijn waar je niet bent.

Je bent alleen wat je doet.

Je doet alleen wat je doet.

Ik dacht, ik zal nooit meer zulke ogen hebben.

Nog voor ik halfweg ben, denk ik al aan Matana Roberts. En later zelfs nog een keer.

Of vult mijn hoofd zich met leven waar het kaal is. Dingen als. Op een heuvel snags als je niets kunt zien. Of

ver

lorenrivierenblues. Maar dat is maar een nummer van Esmerine.

Elke afslag missen op een modderpad. Maar dat is maar iets uit een gedicht van Marjolijn van Heemstra.

Water vermenigvuldigt licht tot het parelt als

stilte misschien. Hoe meer seedee mijn oren dronken, hoe minder woorden er nog in mijn hoofd waren.

Mjoeziek om het denken te stoppen? Aah. En ik denk aan de kinderen en hoe zij mijn denken hadden gestopt eerder vandaag. Hoe overal ze waren toen.

Mjoeziek die kinder is?

Mjoeziek die overal is? Ja. Het krioelt tussen de haartjes op mijn arm als ik ga slapen. Niets meer in het hoofd dan blauwe lucht en witten wolken, en op mijn doje eentje droom ik gans de plaats daar weer licht.

Rielieses als Uut de bron mogen elk laatste beetje ruimte in mijn huis vullen. Nee. Rielieses als Uut de bron mogen de ruimte zijn die mijn huis tot in elk laatste beetje vullen kan.

(tim donker)