• Auteur: Wouter Godijn
  • Titel: De professor en de hyena
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Datum bespreking: 12 Oktober 2015

Ik is een tijdelijk personaazje


(en hier iets over kleur misschien)

(en hier een gescheurde huid)

(en hier iets opdenken over denken misschien)

En hier iets over namiddagzon & (de) cava (smaakt laat) & zitten & kijken. En hier iets over Nobukazu Takemura misschien.

-en hier dan mijzelf onderbreken misschien: wacht. wouter godijn. wouter godijn goddomme. in de tuin zit ik dronken van geluk met wouter godijn op mijn schoot. waarom doet hij me denken aan Child’s view? een loungeplaat menSEN. o. met gemak de beste loungeplaat die ooit gemaakt is (vraag het Richard D. James maar). but still. een loungeplaat nevertheless)-

In het begin is er binnenkomen. In het begin is er opnieuw beginnen. Een goeje zondvloed om de hele pleuriszooi weg te vagen. Alles onder zee, tuin vol hajen. Hun bijna wulpse gezwem went ook wel weer. En dan komen de vragen.

Waarom is er iets en niet veeleer niets?, is zoon vraag. Een vraag die Leibniz reeds eerder opboerde en die tot de allerbeste vragen in de geschiedenis van de philosophie wordt gerekend.

(dat moge waar zijn maar vergeet niet dat Leibniz ook die idioot was die dat maffe Die beste aller möglichen Welten-idee muntte) (als bekend meesterlijk geparodiëerd door Voltaire) (of dat dit wentelen in mijn kop ooit zou stoppen, en dat er dan rust zou zijn)

Gewoon geen heelal, geen parallelle universa – àlles schrappen (terugkeer schrappen heette het nog in het andere in het eerste gedicht). Medelijden krijgen met iedereen die dan niet zou bestaan. Hertjes, lammetjes, vogelbek- en schelpdieren. En ook Hollands Next Topmodel zou niet bestaan. Dus awkee, kruip dan tòch maar uit de zee met z’n allen, „op […] voorwaarde dat ik zelf niet mee hoef […] te doen“- maar dan weer, ik is een tijdelijk personaazje en vanmiddag om een uur of vijf is alles misschien weer anders.

En dan bunt we nog maar op blz. (spr. uit blûhzûh) 9 en nog maar negen gedichten ver en ons heeft ons al gekend, de bijl is aan de lever gezet, er was kleefkonfetti van de zon & er was een ooseeaan in onze achtertuun. Hajen duwden met hun snuit tegen de weeseedeur en bootjemetloomroomwitzeilopeenmooiemiddag-achtig bootje was als een bijna onverdraaglijk lieve oma met een tas vol kneuterdekneuterpresentjes voor de kleinkinderen.

Soepel. Rekbaar. Trekdrop misschien. Als je het uitrekt wordt het dradig en even denk je dat je er haast wel alles van boetseren kunt. Je wordt de ietwat klagerige hyena die je in je bed aantreft (je wordt em omdat je em als een teddy omklemt natuurlijk).

Zelfs de transformasies transfromeren.

Ik heb ooit een vent gekend die nooit iets doen dierf. Het is heel echt waar, ooit bestond er ieverans een vent (allicht bestaat hij altijd nog, ik zie die gozer nooit meer) & die wilde nooit iets doen omdat hij met dat ene dat hij deed als hij iets deed honderdduizend dingen niet deed. Zo ook is des dichters lot: met het ene gedicht dat je wèl schrijft, schrijf je er honderdduizend niet. Godijn weet zijn weg uit die impasse: hij propt gewoon honderdduizend gedichten in èèn.

En dan nog wordt het geen overdaad,

nog blijft t logies.

n Gedachte die me wel vaker overvalt bij „absurd(isties)e“ liternatuur: hoeveel beter sluit dìt aan bij mijn werkelijkheidsbeleving dan dat al te narratieve gezever dat men doorgaans voor Realismus slijt.

Het ene moment dat Is barst uit zijn voegen door al die momenten die niet zijn --- zo ist gewoon.

-Wordt er gevraagd: „Omdat ik ik ben en niemand anders. Houd je dáárom niet van mij?“; kant antwoord alleen maar een kwijlend „jajaja“ zijn. Doch gelukkig is niemand ooit wèrkelijk niemand anders dan alleen ik.

Ook het ik barst uit zijn voegen van al de ikken die het niet is.

Ook het gedicht – naja &c.

Want krabbels in pen –in de kantlijn en onderaan het gedicht – heel tonnus oosterhoff - , regie-aanwzijwingen, doorhalingen – heel tonnus oosterhoff – door nee onderstrepen hoezeer deze gedichten bulken van Betekenis: gedichten die nog meer zeggen dan ze zeggen. Gedichten in mosie, en dat kan twee kanten op: als een laag die er nog nà het ter perse gaan overheen gelegd is; de poëzij stopt niet zodra het in een boek staat maar groeit daar, bot uit. Maar ook: het gedicht voor het gedicht wird; kladsels, aantekeningen, elkaar overwoekerende gedachtenkluwen.

Gans de wereld kietelt. Zels geweld kan kluchtig, „speeltuin-achtig jolijtig“ zijn, zonder dat het het puberale van Brusselmans krijgt of het ontluisterende van een Burgess. Eerder denk ik aan de absurdistiese manier waarop Kharms geweld inzette in zijn zotte toneelteksten, of nog: aan het vrolijke vechten van Asterix en Obelix.

„Elke klap een kus“;

het tijdelijk personaazje kan het zich veroorloven – celluloid heroes never feel any pain!

Het is ook vandaar dat eeuwige liefde, kaffee, t hiernamaals, sex en plastieken, inwisselbare popsterretjes hand in hand gaan in de wereld van Godijn. Jij nog een biertje?

Nee. Serieus.

De eeuwige liefde besproken in een café sluit de eerste afdeling van De professor en de hyena af, en ik, het tijdelijk personaazje (u weet), ik, „ik was in het hiernamaals, één tel / verstreek, nog één en nog één, ik kon / mijn nieuwe omgeving niet goed onderscheiden, er gebeurde / eigenlijk niets, de atmosfeer had op een vage manier iets bedompts, / een geur als van verschaalde dinges, geen conducteur en toen opeens - / besprong de eeuwige liefde mij van alle kanten / Beyoncé nam me in haar mond Rihanna stak / een vinger in mijn juist het ene orgasme na het andere, / het ging maar door / en ik moet bekennen: het wereldleed, H’s martelmachine, álles / wat naar men zegt het bestaan betekenisloos maakt: / ik moest er afstand van doen“,

en ik dacht welja.

De libertijnse gnosis (De Sade?), de omkering (hemel/hel, sakraal/profaan, verheven/liederlijk), „zonde en exces als sporten van de ladder naar verlichting“ (Jozef Keulartz/Nora Paulissen), het transmuterende schrijven, „De dichter is een alchemist die van het lood des dagelijksen leven het goud weet te maken“ (Jotie T Hooft) –

nee wacht ik dacht

waarom rihanna waarom beyoncé (en hoe al of niet begeerlijk zien die er eigenlijk uit wil je wel geloven dat het me heel echt waar hard valt me hun hoofden voor den geest te halen nu of waneer dan ook?) nee wacht ik dacht

Dat het dan en daar was, misschien, dat Godijn ter spertsekensvloer donderde. Uitgeteld. Kristu Jesu, zo zie ik Woutertje niet gaarne. Maar de eeuwige liefde en dat alles, het was misschien wel een buiteling teveel.

Maar je kunt altijd weer recht staan. Je kunt altijd lopen. Je kunt altijd weer verder gaan.

Naar een volgend gedicht. Een volgende afdeling.

Als we zijn aan. Wat. Godijn Dat ik nog steeds niet geloof… heet.

„‘Dat glinsterende in de verte, dat is geloof ik de zee‘.“ zegt het (iemand?) daar ergens, en o hoe ijl, en glinsterend, en dromig, hoe (klanken?) (yellow6 of the melancholics of talvihorros), hoe nietzschiaans uiteindelijk ook wel, u weet wel: diene mens die over zun tijdgenoten heen had gekeken en iets had zien glinsteren aan de einder (de zee?), en alleen daarom voortstappen kondet.

En:

‚Glinsterend wit: rust de hitte op het plein.

Dan: een konijn, olifantgroot, suikergoedroze, enorme glimtekenfilmogen.

Gaat er een poosje bij zitten om een beetje te –

Is verdampt. Alleen plein, de hitte er nog steeds op – als een soort hoed.

Dan twee mannen die een kleine god hebben gevangen.

Drijven de god voor zich uit, plein over.

Goed is te zien: de angst van de god en hoe

de mannen genieten van het slaan.‘

Of eenvoudigweg niets meer dan:

‚Kauwplateau.‘

(dat was toen ik een kauwtje was) (of Broeder Dieleman misschien) (of Laura Cannell misschien) (of de pyrrhiese dans van Dimitris Petsetakis misschien) (of de goddelijke ruis van Kostis Kilymis misschien)

Dit Dat ik nog steeds niet geloof… kan men dan wel een wederrechtstand noemen ja. Wat is het?, om te beginnen: dat ik me moet afvragen wat het is, is porsjon largo van wat het goed maakt.

Is het een gedicht ik bedoel is het één gedicht? Zijn het brokstukken? Notisies? Cut-up? Is het een dialoog? n Alleenspraak? (iemand mompelt onophoudelijk tegen zichzelf, en mompelt zichzelf dan nog antwoord terug ook). n Koor van vele stemmen? Ik denk: TikTak van Suso DeToro, maar je kunt ook denken (je kunt veel makkelijker denken) William Gaddis’ JR wordt hier hernomen. Maar je kunt ook anders denken je kunt ook daar denken je kunt ook tuis denken je kunt ook niets denken (niets denken, ah! where do i sign up for that?). Wat te weten is wat te lezen is. Wat te zien is (je kunt het zien. je kunt het met je eigen ogen zien!)

(en als ik met mijn eigen ogen niet meer kan zien mag ik dan met jouw ogen zien?)

(ah! heeldurdagen met jouw eigen ogen kijken. where do is sign up for that?)

is

Het zijn twaalf tekstblokken. Bestaande uit enkele zinnen elk. Eén keer uit één woord. En het staat altemaal tussen aanhalingstekens.

(als kind zei ik ademhalingstekens. echtwaar. ik dacht dat die dingen meenden dat je even moest pauzeren, en ademhalen, en dan verder gaan met lezen. voor dramaties effekt ofzo, wist ik veel wat al die volwassenen altemaal voorhadden met de simbolen waarmede ze opkwamen) (simbolen als simbalen) (mijn zoon van twee sloeg laast twee kleerhangers tegen elkander terwijl hij riep KIJK PAPPA! SIMBALEN!, en ik dacht Dat zijn nu simbalen als simbolen)

Soms staat een heel ganzelijk tekstblok tussen aanhalingstekens. Soms kwootunkwoot het per zin, of per alinea.

Als het gesprekken zijn, dan alleszins geen heel samenhangende.

Als het cut-up is, komt alles uit dezelfde bron denkelijk. (denkbaar de bron).

Als je je niet afvraagt wat het is, is het gewoon mooi.

Nee. Het wordt mooi doordat je je gaat afvragen wat het is.

Hoe het werkende daarvan dus in en uit phaze gaat doorheen heel deze bundel.

„zo’n dingetje / waar je opeens op staat in je kamer (voor het eerst helemaal van jou) / en denkt: wat is dát?“, zegt het ieverans in deze bundel. Dat was dan weer iets van die professor. De professor die zich op grond van de anti-leibniziaanse gedachte (ah! zie je wel dat ik ergens heen ging daarmee?) dat er elders betere werelden moeten bestaan, beseft dat hij „op z’n ouwe dag / toch een soort communist [is] geworden: / heeft een wereld die niet bestaat nodig / om de wereld die wel bestaat te aanvaarden.“ (of misschien is dat juist wel leibniziaans tot op het bot juist, dat kan ook wel).

Of misschien niet de professor. Misschien de bankiers.

Of misschien niet de bankiers. Misschien de hyena.

Al worden de opsies allengs onwaarschijnlijker.

Hoe ook, kon dat een bruikbare metaphoor ween voor De professor en de hyena?, is de vraag waar een mens mee worstelen kann.

(wrestle with it alone, councler?)

Is Godijns poëzie de poëzie die voor het eerst helemaal van jou is? Nee wacht, is Godijns poëzie dat dingetje waar je opstaat en waarvan je je afvraagt wat is dát?

Je loopt in iets waar je denkt vertrouwd mee te zijn, en dan toch liggen er op vloeren dingetjes die je niet kent en ook niet indentifikeren kunt.

Zoiets.

En Gode is een sirkusdirekteur. En opeens verandert dit gedicht in een sprookje. En de dichter is eigenlijk de professor is eigenlijk een hyena –

(ik is een tijdelijk personaazje)

Dat de wereld van watten gemaakt is. Dat alles in droomwolkjes voorbij drijft – dát is er misschien zo Nobukazu Takemura aan. En ik ben er nog steeds niet uit of ik dat nu groots vind of niet.

De maskers zullen vallen. Gelukkig is het dan afgelopen.

(zegt Frank Reijnders: „Warhol initieert ons in de leegte zonder die zelf te bezetten“; wat misschien verklaart waarom ik Warhol nooit een donder aan heb gevonden (het toont en toont en toont) (het TOOOOOONT) (het klieniese van kijken dat nergens zien wordt) en wat De professor en de hyena (en Takemura, voor die materie) zo kietelig, onwerelds en uiteindelijk ook wel zoon beetje „ondraaglijk licht“ maakt. Godijn bezet die leegte namelijk wél. Hij neemt omkadert timmert en bevolkt een onwerkelijke leegte, in afzondering van de wereld zoals de burgert die kent.

Hallusinasies.

En na dagen rondstruinen daarin, neem je op het laatst niets nog voor echt.

Of zereneus.

Anything goes, welja: De professor en de hyena als poëtiese illustrasie bij Feyerabend? Ho-hum. Nou hou ik op.

(…)

(tim donker)