• V.A. DAMN! Freistill - Samplerin #3
  • Manon - Liu Winter - Stones No. 2
  • Katharina Klement - jalousie
  • Tutner Schimana - Dope Beat Rosengarten
  • Elisabeth Schimana - Sternenstaub
  • daniel lercher & henrik nørstebø - TH_X
  • Stefan Fraunberger - Quellgeister #1
  • Elisabeth Flunger + Stefan Scheib - Passage
  • Datum bespreking: 4 Februari 2015

Chmafu Nocords:
Arkief voor toon en niet-toon


Al het bruikt is Oosternrijk. Een bezieler. Mjoeziek. Het bruikt geen akkoorden. Langstwijle lee, in jazzieër tijden, bruikte het geen snoeren ook misschien maar in tijden technoïder (als Tutner en Schimana het graag noemen) is dat niet meer staande te houden. Gaande te houden. Staande te gaan.

Reeds meer dan tien jaar spezializeert het Oostenrijkse Chmafu Nocords zich in anti-spezializaasie. Izzu Oostenrijker en maakt u muziek die buiten oevers & gepaande baden treedt?, dikke kans dat u ooit van verre of nabij iets met Chmafu te maken heeft gehad. Labelbaas Maru is een goeje mens. Ik zou liegen als ik zei dat hij mijn vriend was. Maar ik zou niet liegen als ik zei dat hij mijn vriend ween kondt. We hebt dezelfde muziek stromend doorheen onse aders, en zoiets schebt een pand nee schept een band ik meen.

Op Chmafu resideren muziesie. Veelal Oostenrijkers, dat is waar. Maar voor Maru’s part ben je evengoed Sloveen ofzo. Als je maar iets maakt waar –eventueel met een beetje goede wil- namen aan te verbinden zijn als jazz, neoklassiek, idm, darkwave, freecore, krautrock, postpunk of avantgarde altesaam.

Die Maru. Hij is een goede mens. Zei ik dat al? Hij laat niet af de mooiste muziekjes doorheen die brievenbus van mij te doen komen. Muziekjes als:

V.A - DAMN! Freistil-Samplerin #3

freiStil, Magazin für Musik und Umgebung komt af met het derde deel van het feministiese projekt dat erop gericht lijkt de "Stellenwert von Frauen in der Gegenwartmusik jenem ihren männlichen Kollegen […] gleich [zu stellen]”.

Moje doelstelling, mooi woord (Gegenwartmusik), moje sampler? Hum. Wel. Ja. De formule lijkt langzamerhand wat sleets te worden. Was #1 nog een deftige dubbelseedee – er was (toen) ook meer verrassingeffekt. Kan een mens de scene der Oostenrijkse (?) eksperimenterende vrouwen tè wel kennen? Het lijkt erop. Het lijkt erop te lijken dat ik dit altemaal wel zoon beetje ken. De namen niet. Nee. Het heeft wel tegenstreeflijk genoeg ook. Maar die visvijver, f’domme ik ken die visvijver een beetje al te goed. Postgekomponeerd, no wave, postpunk, eksperimentele elektronika, jazz, world, geïmprovizeerde muziek –

plunderphonics, geprepareerde piano’s, sexy saxjes, violijnen, feeërieke stemmen en drums. Al dit wij kent, en meer. Toch. Als het raak is, is het goed raak, en goed raak is het twee keer op deze verzamelaar.

Unijima van Isabella Dutholt is voornamelijk stem en is vervreemdend en lichtelijk angstaanjagend en duister. De zweer is uiteraard die van Diamanda Galas maar dan onderhuidser, wijdser, opener en mojer. Prachtig dat je dit met alleen je stem kunt neerzetten. En Ingrid Schmoliner tovert haar piano in Grul om tot een hamerend perkussief instrument waar Gamalan Son of Lion zijn kollektieve vingers bij zou aflikken.

Daar staat ook wel wat gedreutel tegenover, zoals de mislukte en veel te lang durende poging van LSD om idm te kruisbestuiven met dada; hun Kurt-Schwitters-meets-Aphex-Twin (zoals ik t in mijn aantekensels doopte) boeit nergens. Ushi Reiter doet in On the Way to the Office iets met draaitafel en speelklok dat kleinstwijle suspensrijk heten mag, doch wanneer er halverwege wat voller op de draaitafel wordt ingezet (zij wil Institut Für Feinmotorik naar de kronen steken ja?) (hopend dat ik daarmede niemand beledig) (zowel Reiter zelve niet als vooral ook het fijne Institut Für Feinmotorik niet) stuikt het ineen. Het speelklokjesepiloogje kan niks meer redden nee laat het integendeel ineens wat naar een novelty act staan geuren.

(vernieuwing omwille van de vernieuwing hoe heet dat ookalweer?, sms ik haar en zij sms’t terug ik weet niet lief bedoel je l’art pour l’art misschien? en zeg nu zelf hoe zou je in jezusnaam NIET van die vrouw houden?)

De anderen zitten tussen de genoemde uitersten in: de aldagsvoorhoede, we kennen dat, we horen dat, we mogen dat, maar we veren er niet meer van uit onze stoel (waarom staat gij hier nu ineens in 1ste persoon meervoud te plauderen, lamlul?). Ben benieuwd hoeveel samplerinnen we nog gaan moeten totdat gegenwartmuzikale frauen hun mannelijke kollega’s gelijk zijn.

Manon-Liu Winter - Stones No. 2

Hedendag kan ook heel gisteren zijn. Dat bewijst Manon-Liu Winter. Dit is de konstruksie van het klavier. En dit is de dekonstrunksie van het klavier. (en ineens sta ik hier heel erg hard te denken aan die punkte linien und zickzack van sofia gubaidulina. weet je dat nog, femke?).

Dit is de tijd nee dit is de tijd niet. Dit raakt aan, dit is de spiegel van de tijd. Dit is de mjoeziek dit is de negasie van mjoeziek. In mooi zilver komt dat, en rond. Doosje. Twee pianostukken daarop. Seedee. Dat gij daarbij geen Clayderman peinzen moet zal bij nu wel duidelijk zijn.

Neoklassieke piano-improv u kent dat wel. In het twede stuk krijgt dat nog bijval van “sounds”, lees (nee hoor natuurlijk truttemie) glas breken met stenen. Het rijst op naar wat de bio “pianogeweld” noemt. Maar wat wil je? Geef een vrouw een piano, glazen en stenen. Dan is dit wat er gebeurt.

Katharina Klement - jalousie

Katharina Klement maakt ook muziek en vandaag is ook gegenwart & jalousie bevat werken voor solo en kleine ensembles. Klements domein is eveneens het “neo-klassieke” / “post-gekomponeerde”, hell – welke naam je daaraan ook wenst te geven. Het geeft een piano & elektronika duet dat droney dreigend en aanzwellend is (elektroakoesties noemt men dat dan); het geeft een tsjellosolo die wentelt en draait en spiraalt een lintje gelijk en ik zou dat lintje op kunnen pakken en om jouw hoofd drajen en dan kon je dat dragen, heeldurdag, als een hoedje van lint. Een hoedje van tsjello. Een hoedje van mjoeziek.

Het geeft een werk voor blokfluiten, klarinetten en elektronika dat een prachtig broeierig zweertje neerzetten weet; het geeft een saxofoonkwartet dat reminiscent is aan kang tae hwan trio of de eksplorasies van Fred Frith met het Rova Saxophone Queartet op Freedom in Fragments of okee wat Mats Gustafsson ook in zijn doje eentje kan (en een kwartet dat aan een trio en een kwartet en een eenling denken doet, ja dat viel mij ook al op). Het geeft. Het geeft dingen als dat. Onophoudelijk geeft het dingen. Het steekt dingen in je oren. Het steekt dingen in je brein. En sommige dingen blijven gewoon steken in je brein. Dat wisten de dames van April March & Los Cincos al.

Tutner Schimana - Dope Beat Rosengarten

Wow. Dat heeft mij nu altijd ongelooflijk geil geleken. Gewoon met een vrouw. En dan muziseren tot je blauw int gezicht ziet. Improviseren, de noten laten vloeien, de mjoeziek laten stromen, elkaar aankijken en dan weer meer. Iemand blaast ergens op, iemand drukt toetsen in, iemand raakt de juiste snaar. We zingen ons hees, we bespelen de piano dronken als een perkussieinstrument tot de vingers een beetje beginnen te bloeden. En nooit zullen de glazen erg lang leeg blijven.

De geilheid van Tutner Schimana –Elisabeth Schimana en Gernot Tutner- is van de broeierigere, ingehoudenere, kruipendere soort.

Dope Beat Rosengarten bestaat uit “one track in four parts with three transitions”, maar mijn seedeespeler verdeelt dat dan gewoon in zeven verschillende tracks. Dat kan aan de speler liggen. Hij is van Philips en ik kan m niet gebruiken zonder aan Dick Raaijmakers te denken.

Een technoïed vierkwarts maatje.

Een wel zeer onderkoeld beatje.

Het komt aanrijden van daar ginder, en het klinkt nog maar uit de verte, allengs rijdt het zichzelf voller.

Technoïed denk ik weer, het woord is van Tutner en Schimana (of van wie daar inlays schrijft); het technoïede antwoord op The Necks? (of nog: op Pedal, het zij-projekt waarmee Necks-pianist Chris Abraham, samen met Simon James Phillips, in ieder geval één prachtig album vol verstilde, minalistiese maar niettemin onderhuids ook broeiende pianomuziek maakte).

En ik denk aan broeierig. En ik denk aan warm. En ik denk aan die zomeravond dat ik Indiaas ging eten met Gernot Tutner en hoe hij het naanbrood scheurde, en hoe alles aan hem zo gernottutner was: zijn armen, zijn handen, zijn hoofd, zijn diksie, zijn bewegen: hij was gemaakt om Gernot Tutner te zijn en had nooit iemand anders dan Gernot Tutner kunnen zijn.

En hoe hij vertelde wat een moeite hij had gehad met die titel: Dope Beat Rosengarten (of had ik dat niet mogen zeggen, Gernot?), en we otterna nog op kaffee gingen ook, en dat het werkelijk een hele zwoele avond was. Hoe hij een verhaal vertelde over een hamster waar ik zò hard om moest lachen dat het bier uit mijn neus kwam (en daar moest hij dan weer om lachen).

Aan die dingen denk ik wijl de seedee maar draait, daar in die speler van mij, en de mjoeziek. De mjoeziek die allengs slagen technoïeder wordt dan zij in het begin nog was, zij het een repetitief, broeierig, klemmend, gonzend, brommend, onderbuikig soort van zwoelezomeravond-techno (en soms marsjeert dat ook maar rustikjens & tredvast doorheen uw kamer).

Duister. Opwindend. Hoe het vloeit. O godja hoe dat altijd maar stroopdik & honingtraag vloeien blijft.

Zo Gernot voelt deze seedee: als de roes van het onherhaalbare: een bizarrig, zweterig feesje waar je plots belandde omdat je een verkeerde deur nam, of: indiaas gaan eten met een mjoeziekant die je nog nooit gezien hebt en die toevallig een van je feesboekvrienden werd en nu een paar dagen in amsterdam is en wel naar jouw stad wil komen, met de trein, en je weet van elkaar dat je elkaar na deze avond nooit meer zult zien maar dat weerhoudt jullie er toch niet van om als oude kameraden met elkaar om te gaan & dat alles maakt juist dat elke minuut gevuld lijkt met eten en drinken en de warmte en gesprekken en daar zijn.

(en niet lang daarna heft diene mens ook nog zijn feesboekakkount op en ge zoudt niet eens weten of hij nog leeft of niet)

Hoe herhaalbaar is dan een seedee? Het zou me niet eens verbazen als de volgende keer dat ik Dope Beat Rosengarten opleg, de seedee leeg blijkt te zijn (of totaal andere mjoeziek bevatten zal; mjoeziek van het slag dat niet echt mjoeziek maar doodgewoon muziek is). Zo Gernot dan is deze seedee dat ik me bijna afvraag wat in godsnaam het aandeel van Elisabeth Schimana hierin geweest kan zijn.

Elizabeth Schimana - Sternenstaub

Op die vraag kan dit “meerkanalig live-elketronika solostuk” allicht antwoord geven.

Techno? Ja. (en ik die dacht dat alle techno van hèm kwam). Minimal? Dat begint het nog niet eens te omschijven. Vergeleken bij dit is Ikeda een man van grote gebaren.

Drie tracks, opklimmend in duur (de 1ste vier minuut twaalf, de derde twintig minuten en negenendertig sekonden), vaak kaum hoorbaar. Kaum audibiel kon ik zeggen. Je voelt dit eerder nog dan je het hoort. Het drukt. Zachtjens. Op het oor. Het blazen van een verre wind, het rommelen van iets onderaards.

Het suizelt zoemt en ruist. Er is zo weinig beweging binst deze seedee dat daardoor nu juist een nagelbijtende spanning ontstaat (of nog: ook de ultiemene ontspanning? ademhalingsoefening op Sternenstaub? welkhalf niet, welkhalf niet).

Brommend. Pulzerend. Strelend. (Anti-)mathematies. Intrigerend op een hele rare mnier. Zal voor velen wel kunnen worden weggezet onder de afgesleten “dat is toch geen muziek meer”-noemer.

Het is ook geen muziek, menSEN. Het is sterrenstof.

daniel lercher & henrik munkeby nørstebø - TH_X

En geselman komt binnen. En als geselman binnenkomt, is het stil. En geselman zet zijn hoed af. En als geselman zijn hoed afzet, is het stil. En geselman geselt zijn trombone – zwaardvistrombones – viviadixiesubmarinetransmissionplot – piano wordt de tanden – keizerrijk! keizerrijk…

Geselman is Henrik Munkeby Nørstebø. En hij speelt de skuuftrompet. Maar dan niet op manieren die je ooit eerder hoorde (hij verzuipt zijn falderie niet in zijn alaaf). Voor TH_X heeft geselman gezelschap gezocht, en wel van Daniel Lercher. Die speelt gèèn trombone, maar “sinusoids, resonators & filtered red noise” (jaja) (en zijn moeder zei nog Jongen zou je niet liever konsertpianist worden?).

En samen kent sij de moxxeman & brengt sij 5 abstrakte stukken, “getiteld” A t/m E, variërend in lengte van vijf tot net geen tien minuten.

Het is minimaal, schuchter, het tast af, is voorzichtig als twee geliefden die zich nog niet heeltemaal aan elkaar prijs willen geven; het piept, het is een zwaar insect nu & hoger, mug-achtiger dan, het is de eerste dans van de geliefden, het is de eerste keer dat het mis gaat tussen de geliefden (want je was je sleutels kwijt en de auto wilde niet starten en je had haast en je had geen jumpercables otterin en je volgde haar aanwijzingen niet op en je rode baard lichtte op in het halflicht); en het waait knettert stormt, er zitten dingen vast; het gilt (mun god, nu gilt het); het buldert; kleine kontaktjes die niet kontakten kunnen; nachtmerrie; beklemming; het gaat misser nog tussen de geliefden je wilt niet weten hoe mis het gaat, hoe geselman geselt; je weet allang niet meer waar jullie rijden en-

en er is een snelweg in de lucht en je rijdt de Mazda naar Mars. Een suizelen is te horen. De trombone gromt goedaardig. Goedaardig grommen, denk je, zo klinken Mazdas op Mars. Is wat je denkt. Is wat –

oren kunnen zien op TH_X (hoe marsiaans klinkt ineens die titel…)

Stefan Fraunberger - Quellgeister #1

Het man staat als één publiek op. Het man staat. Het man staat daar. Het orgel is al even oud en vervallen als de kerk. n Aanzwellend afnemend monsterlijk kerkorgel dat kan klinken als een droef-vermoeide stoomfluit of als een razend kreatuur van kaum geweten herkomst.

Fraunberger. Hij is het man. Het kerkorgel heeft een houten mekaniekje dat een overblijfsel is uit de achttiende eeuw. Segt de bio. En het kerk was omgeven door het schapen, segt ook de bio. Wat maakt het uit wie geeft er om het schapen, wat is leuk, het schaap is leuk. Maar op het seedee gaat het ommers om het mjoeziek. En gij weet:

op n kerkorgel kun je zotmakende langaanhoudende drones maken (ja waarom kwam Phil Niblock niet ooit op dit idee?) (misschien hij kwam, ik nie weet nie, ik zou liegen als ik zei dat ik van smans komplete oeuvre integraal op de hoogte ben). Je kunt demonen uitjagen. Je kunt verleiden. Je kunt ophitsen. Je kunt slaapzacht wiegen. En nog zoon driehonderd andere dingen. Dat kun je rustig aan Fraunberger overlaten. Dat je dat rustig aan Fraunberger over kunt laten.

De zweer is dus. Beurtelings. Ingetogen. Sinister. Gedragen. Pastoraal. Kontemplatief. Dreigend. Vervreemdend. Droney. Spacey. (Free)jazzy. Arkadies. Beklemmend. Eng. Lieflijk. Troostend. Geëxalteerd. Woest. Zweterig. Hijgend. Gejaagd.

En dat het als het muziekbouwsel op zijn hoogst, grootst, volst is volledig in elkaar stort (wat een “truuk” is die alleen de 1ste en hooguit de 2e keer werkt (en dit “stokken” waar de seedee vordert ook nog wellerus de irritasiegrens wil kietelen)), wijt ik, grootmoedig als ik ben, maar aan de slechte staat van het orgel. En zeg ik. Ach. Al bij al een slopend. Verpletterend. Intens. Halfuurtje. Dit. Quellgeister #1.

Elisabeth Flunger + Stefan Scheib - Passage

Dit is waar Chmafu goed in is: opmerkelijke (manvrouw) duo’s. Wie ter wereld zou er godbetert aan peinzen een kontrabassist te koppelen aan een perkussioniste? En dat het dat dan is. De ritmeseksie zonder enige melodijn? Zo saai als stront. Toch?

Niet als Stefan Scheib die kontrabassist is, en Elisabeth Flunger de perkussioniste. Want slechts bij vlagen doet Scheib wat al die andere kontrabassisten doen: het ding bespelen met de handen. Veel vaker gebruikt hij drum-, strijk- en andere stokken. Zijn benadering van de dubbelbas roept bij mij meermaals Nana Vasconcelos’ dadaïstiese berimbau-eksplorasies in herinnering.

Flunger heeft een bescheiden blikslagerijtje. Daarmee zit zij dan, het liefst op de grond, te hameren, strijken, schrapen, strelen, smijten, tikken, rammelen, rinkelen, klinken, klikken en klakken. Uiteraard is Z’EV dè referensie hier (god wat zal Flunger die man ondertussen haten) maar Z’EV neemt grotere stappen en is veel eerder tuis dan Flunger. Die wel nooit echt heeltemaal tuis geraken zal, maar graag verwijlt bij de dingen.

Want het zal weinigen verbazen dat Scheib de bas woest kan laten brullen en dat Flunger met die hele godganselijke perkussiewinkel van haar zomwijlen de beginjaren van Einstürzende Neubauten in herinnering roept (om Z’EV maar even links te laten liggen) maar wonderlijker is misschien hoe vreemd stil dit tweetal ook kan klinken.

In tracks als in finsteren Zeiten en unter eindem kahlen Baum en abends in Schwimmbad en vooral het prachtige non c’è di che waar het fluistert en stilt, word ik vele malen harder geraakt dan op de moment waarop het laweit wordt opgeschroefd. De subtiele Elisabeth Flunger en Stefan Scheib zijn ontroerend als een ouderpaar dat zich op Uiterst Liefdevolle Wijze (ULW) over hun beebie ontfermt. (Ja Abstrakte Muziek Kan Ook Heel Ontroerend Zijn Hoor MenSEN).

“Akoestiese mathrock” had ik al luisterend gekladjet. Maar ook House Music; de Richard Youngs-plaat die housemuziek definiëerde als: muziek die je kunt maken zonder je huis te verlaten. Dus speelde Youngs een seedee vol door te gebruiken wat hij toevallig nog in zijn kot had liggen: een verbogen bakplaat, flessen, een plastieken buis en zo verder en zo vuts. Daniel Menche ging ooit zelfs nog een stap verder en maakte ooit een plaat waarop hij alleen nog maar zijn lichaam als instrument gebruikte. (krabben, schrapen, krassen, u verzint het).

De meerwaarde van platen gelijk dezulken is dat er geen einde is aan waar muziek begint, of waar het ophoudt. Dat er geen einde is aan waar schoonheid begint of ophoudt. Al het bruikt is een kot, met dingen daarin. Al het bruikt is armen. Al het bruikt is een hart dat klopt. Al het bruikt is een lichaam. Al het bruikt is liefde. Al het bruikt is een man. Al het bruikt is een vrouw. Al het bruikt is Chmafu Nocords.

(tim donker)