• Regie: Damien Chazellel
  • Titel: Whiplash
  • Cast: Miles Teller, J.K. Simmons, Paul Reiser
  • Datum bespreking: 26 November 2014

I wanna be your drum instructor


Toen een jonge Charlie Parker een fout maakte, gooide drummer Jo Jones een van zijn bekkens naar zijn hoofd, die hem bijna onthoofdde. Dat gaf Parker de wake up call die hij nodig had, om zich te motiveren om zo veel mogelijk te oefenen, wat hem uiteindelijk tot een van de beste muzikanten van de 20e eeuw maakte.

Dat is de mythe waaraan regisseur en scriptschrijver Damien Chazelle de hoofdrolspelers in zijn film Whiplash voortdurend laat refereren. In de film wordt de jonge, getalenteerde drummer Andrew (Miles Teller) aan een prestigieus New Yorks muziekinstituut gedrild door muziekleraar Fletcher (J.K. Simmons). Fletcher leidt de officiële big band van het muziekinstituut waaraan hij lesgeeft. Met die big band doet hij mee aan nationale competities. Een plek in die big band is niet alleen prestigieus, het leidt ook tot contracten bij muziekmaatschappijen. Maar Fletcher wil meer dan goede muziekwerknemers afleveren: hij wil de nieuwe Charlie Parker voortbrengen. Zijn educatieve filosofie komt er kortweg op neer om zijn studenten zo hevig te intimideren dat ze alles in hun leven opzij zetten om maar te kunnen oefenen. Immers, zo luidt de TedX-wijsheid: om ergens goed in te worden moet je 10.000 uur oefenen. En, zou Fletcher zeggen, je mag nooit tevreden zijn. 'There are no two words in the English language more harmful than good job' zegt hij.

Dus vernedert hij Andrew zo veel hij kan, en laat hij hem oefenen – in spectaculair gefilmde drumscènes – totdat het bloed uit zijn vingers over het drumstel spat. Maar dat niet alleen: de houding van Fletcher leidt er indirect ook toe dat Andrew het uitmaakt met zijn vriendin, zijn familie van zich vervreemdt, en zelfs betrokken raakt bij een ernstig auto-ongeluk waarbij hij onder andere zijn hand breekt (waarmee hij toch probeert te spelen bij het concert waarnaar hij onderweg was).

Fletcher tergt Andrew tot het uiterste, en dat levert spectaculaire verbale en muzikale tweegevechten op, die soms een klein beetje aan het eerste deel van Stanley Kubricks Full Metal Jacket doen denken. Het leidt tot de ondergang van zowel Andrew als Fletcher, en uiteindelijk tot hun beider wederopstanding. Het resultaat: Andrew bereikt te status van genie. Wellicht niet op fraaie wijze, wellicht met hier en daar wat slachtoffers, maar, zo lijkt de film de willen stellen, dat is het waard. Hoe hadden we anders Charlie Parker gehad?

Ware het niet dat dat verhaal van Parker niet klopt. Dat is op zich niet erg – het is niet verboden fictie te gebruiken in een film – maar de manier waarop het verhaal over Parker wordt verwrongen, zegt ook iets over Chazelles verwrongen ideeën over creativiteit die ten grondslag liggen aan Whiplash.

Op Slate.com wijst Forrest Wickman erop dat in de talloze biografieën van Parker een verhaal staat te lezen dat op twee interessante manieren afwijkt van hoe het in Whiplash wordt verteld. Ten eerste gooide Jo Jones zijn bekken niet naar Parkers hoofd, maar liet hij hem bij zijn voeten neerkomen. Dat betekent dat Jones geen geweld voor ogen had, maar simpelweg een hoop lawaai. Dat verschil is van belang, want geweld kenmerkt de relatie tussen Fletcher en Andrew. Fletchers educatieve filosofie is intimidatie, het stimuleren van onderlinge competitie tussen studenten tot het punt van gewelddadigheid, en ook het stimuleren van zelfdestructie van de student op alle gebieden van zijn leven behalve de muziek.

Lees hier het stuk van Forrest Wickman op Slate

Het tweede verschil is misschien nog belangrijker. Jones gooide de cimbaal niet omdat Parker een fout maakte, maar omdat hij in zijn ogen veel te wild en avontuurlijk improviseerde. Het kan zo zijn dat dat tot een 'fout' leidde, maar tegelijkertijd kun je zeggen dat avontuurlijke improvisatie juist een van de dingen is waarom Charlie Parker zo goed is. En dat vraagt om een wat genuanceerdere kijk op de relatie meester-leerling. Kennelijk is het niet alleen zo dat de meester om de leerling moet laten doen wat hij wil, maar ook dat de leerling de afwijzing van een leraar soms juist in de wind moet slaan en dóór moet gaan op een gekozen – zij het nog niet door de meester ontgonnen – pad. Wat ook betekent dat er kennelijk meer versies van het 'goed' bestaan die je als muzikant of kunstenaar kan worden. Anders gezegd: of Rembrandt of Van Gogh de betere schilder is, hangt af van wat je onder 'goede schilder' wilt verstaan. Kwaliteit is niet neutraal.

Met andere woorden: het is niet alleen de vraag of je een 'goede' muzikant wordt, maar ook welke muzikant je wordt. Fletcher lijkt alleen in de eerste vraag geïnteresseerd. Hij onderschrijft de hedendaagse uitblinkersideologie, of het Stevejobsisme, volgens welke het van belang is dát je uitblinkt en de vraag wat je met je uitblinkersschap doet, of hoe je je triomfen bereikt niet ter zake doet. Dat komt neer op oefenen. Een belangrijke mythe van de uitblinkersideologie is dat je een genie wordt door 10.000 uur te oefenen. In werkelijkheid ligt het natuurlijk veel genuanceerder dan dat. Genieën zijn niet alleen ergens vaardig in, ze kunnen ook de regels breken volgens welke je 'vaardig' genoemd wordt, en zo nieuwe regels maken.

Je kunt je daarom afvragen of Fletcher wel echt een Charlie Parker maakt van Andrew. Forrest Wickman zegt in zijn stuk op Slate dat hij eerder een Jo Jones maakt: een conservatieve muzikant die een cimbaal zou gooien naar mensen die niet helemaal in de pas lopen, mensen als Charlie Parker.

Het ligt volgens mij wel iets genuanceerder dan dat. Andrew wordt 'Fletchers Charlie Parker' tijdens een concert waarin hij als drummer bij de band van Fletcher invalt. Aan het einde van het concert (en van de film) speelt hij een weergaloze drumsolo. Die drumsolo staat niet in de partituur van Fletcher. In die zin is het die solo tegelijk de finale rebellie van de leerling tegen de meester, terwijl hij tegelijkertijd op ultieme wijze aan de verwachtingen van de meester voldoet. Fletcher bevestigt die dualiteit met een subtiel knikje.

Daaraan voorafgaand speelt Andrew een volkomen mislukt eerste stuk (een mislukking die hem expres als poets gebakken wordt door Fletcher). Teleurgesteld druipt hij af de coulissen in, waar zijn vader (een mooie bijrol van Paul – Mad About You – Reiser) hem troost met een omhelzing. Die omhelzing lijkt hem de finale moed te geven tegen zijn meester op te staan. De korte scène (het is niet meer dan een beeld) staat in contrast met een familiediner in het midden van de film waarin Andrew de arrogante kunstenaar uithangt en feitelijk tegen zijn familie zegt: ik ben beter dan jullie en ik heb jullie niet nodig. En nog schriller is het contrast met Fletchers uitspraak over de woorden good job: in de armen van zijn vader is Andrew hoe dan ook een good job, ook al presteert hij helemaal niets. Die omhelzing maakt hem als het ware weer mens. Juist daarom presteert hij naderhand als nooit tevoren. En daarom is het ook mogelijk om de verwachtingen van zijn meester tegelijkertijd te breken en te vervullen. En regels tegelijk breken en vervullen, dát is creativiteit.

De slotscènes zijn daarom de mooiste van de film, maar ook de enige die het spektakel van de rest van de film overstijgen. Ze zijn niet genoeg om van Whiplash een commentaar te maken op de uitblinkersideologie van deze tijd. Daarvoor worden de lineaire, neutralistische en militaristische visies op creativiteit te breed en expliciet uitgemeten, en is het commentaar daarop dat je eventueel in de slotscènes zou kunnen zien veel te subtiel.

Joost Baars