• Auteur: Kat Dixon
  • Titel: Here/Other. A novella
  • Uitgever: Artistically Declined Press
  • Datum bespreking: 3 November 2014

Sla Je Alles Over En Kom


Versnijselisme & altijd weer dat verdomde eiland.

Nee.

Ofja. Versnijselisme en een stom eiland. Wat willen jullie eerst?

Het eiland willen jullie eerst. Zo zijn jullie wel. Jullie wilt een eiland & zij zou op het eiland tegen hem zeggen en dat is dan weer een boek van Françoise Xenakis. Maar neen. Niet dat eiland. Ik bedoel dat àndere eiland. Dat eiland waar uiteindelijk iedereen naar toe gaat. Met zijn drie beste platen, vijf mooiste boeken, en acht liefste eksen.

“Welke vijf boeken zou je meenemen naar een onbewoond eiland?”. Alleen een klootzak kan die vraag beantwoorden. Gode. Ik zij mij daar al bezig. Als ik langer dan een half uur met de trein moet sta ik al dagen van te voren te dralen bij al mijn boekenstapels: welke vijf nee tien nee dertig boeken ga ik meenemen op dit tochtje?

En dan nog de betekenis die het bij uitbreiding heeft: Dit Zijn Goede Boeken. Dit Zullen Goede Boeken Zijn. Dit Waren Goede Boeken. Nu. Straks. Toen. Altijd. Als het verdikt de literaire smaak nooit meer te scherpen, nooit meer te ontwikkelen. Als mensen die een ingrijpende beslissing nemen die de rest van hun leven kleuren zal, en daar later nog over kunnen zeggen Ja Daar Sta Ik Nog Steeds Achter. Hel, ik sta niet eens meer achter de onderbroek die ik vanochtend heb aan gedaan. Mensen die zonder twijfel zijn, wantrouw ik ernstig. Mensen die zonder twijfel zijn, moeten dood (zonder enige twijfel).

Maar verban me een weekend naar Elba & ik zal misschien mogelijkerwijs allicht (bijwoorden van TWIJFEL) Here/Other van Kat Dixon meenemen (op voorwaarde dat er een stiekeme schaduwkoffer mee mag met zoon vijftig andere titels erin).

O.

De sleutel paste in het slot, maar je kon m niet omdrajen. Iemand niesde, en iemand anders lachte. Niemand was in de kamer; geen brieven vandaag. Hoeveel stappen naar de trap, mijn liefste? Hoeveel stappen naar de deur? Er is een berenval aan het eind van elke zin. Let niet op mij. Ik ben gewoon maar hier.

Dat is het, menSEN. Dat is waar het om gaat. Hier. Ander. Een novelle van. Kat Dixon en Kat Dixon is. Is.

Ja wat?

Luister, voor dit hier wil ik de term “versnijselisme” munten als dat mag. Inspiraasie of hoe noem je dat godverdomde ding eigenlijk?, raakt n mens op de mafste momenten. Dit keer kwam het toen ik in bad lag. Mijn lichaam in water en schuim, mijn lichaam als brood, als water, ik ga in de provinsie wonen en heel, heel erg veel perziken eten.

Ik las een esseej van Willem van Toorn over Walter Kempowski. Ik lag in bad. Schuim rond mij. Stoom rond mij. Ik las dat esseej. Twee zinnen troffen me:

“In de wereld van de film gebruiken ze de term ‘Verschnitt’ voor het ‘onbruikbare’ materiaal dat bij de montage wordt afgesneden, op de vloer beland en wordt opgeveegd door de prullenbak.

Er zijn schrijvers met een feilloos instinct voor ‘Verschnitt’, voor de onder het tapijt geraakte kruimels van de werkelijkheid.”

Het trof me, zei ik dat al? Het trof me mede doordat ik kort daarvoor dagboekaantekeningen van Siet Zuyderland las, en dat leessel had mijn jarenlange negatieve houding ten opzichte van figuratieve schilderkunst vergruizeld. Die negativiteit dankte ik trouwens nog aan Hans. Ik weet niet of het interessantig is hier vingerwijzend te staan. (hier. de indeksvinger. naar hem). Het is hoe het was, of andersom (kronolokie waart nooit mijn sterkste). Hans sjefkokte in het restaurant waar ik op mijn achttiende de afwashulp was. Ook dronk Hans, en hij boerde, en hij vloekte, en hij schoor zich presies niet alle dagen, en hij hoonde, en hij lachte. En hij schilderde en hij saxofoonde en hij las. Hij introduseerde me aan Bukowski en Campert en Vonnegut en Buddingh’ en the likes.

Hans liet me nadenken over dingen. Over literatuur, over kunst, over vrouwen. Naja met name over schilderkunst toch, een subjekt waar ik nooit tevoren diep over nagedacht had. Ik was heel gewoon in de ban van Dali want mijn vader vond dat mooi. Als baarerlijk lopen kunnend kleinstmannetje was ik int Dali museum in Figueres geweest. Aan de muren van mijn vaders werkkamer hingen ansichten met schilderijen van Dali erop. In ons huis waren boeken over Dali aanwezig. Dali’s kijken zat me in het bloed. En ik vond dat goed.

Maar in het kot van Hans was figuratieve schilderkunst al evenzeer verboden als poëzij op rijm in het huis van Henry Chinaski. “Het is het feest der herkenning”, zo wuifde hij immermeer opnieuw de ganse figuratieve schilderkunst (In Al Haar Fasettennnn…) wegger nog dan weg.

En ik lag op de vloer van dat kot van hem, en had m al redelijk om toen. En ik was achttien, en ik wist niets. En ik lag daar te staren naar dat achterlijk hoge plafond van hem. En ik dacht ja.

Ja. Dacht ik. Het is bijna diktatoriaal. Dìt moet je zien. En anders niets. Geen enkel waarachtig kunstenmaker schrijft zijn toeschouwers de eindinterpretasie van zijn werken voor. Van nu af aan lapte ik ook de ganse figuratieve schilderkunst (In Al Haar… - enfin) aan mijn fuckin’ bikerslaars (want zulk schoeisel droeg ik nu eenmaal in die dagen).

Denklui als ik zij, bleef het de langste tijd mijn voorgekauwde mening inzake deze materie (al pentekende ik nog enkele redelijk figuratieve tekeningetjes maar dan zo lullig dan geen enkel weldenkend mens erin zou herkennen wat ik erin leggen trachtte). Tot ik dus die Zuyderland las. Over hoe hij strandjuttend zijn onderwerpen bijeen jutte. Aanspoelsels. Een veiligheidshelm, schoenen, een kapotte limonadekrat.

De uitwerking van Zuyderland (het leessel kwam met illustraasies) vond ik dan toch net weer iets te “gelijkend”, te af, te “herkenbaar” zo Hans wil; te akademies misschien zoals Zuyderland zelve ergens moppert in die dagboekaantekeningen. Maar die Idee ist gut, nicht? Neem je rotzooi, neem je afdanksels, neem je afval (dat is: dat wat af valt. het doet niet meer mee). Neem je aanspoelsels. Neem dat waaraan iedereen voorbijloopt en zet het op een podium en zie wat er gebeurt. Hoe dieperlijk ontroerd een mens zijn kan door iets waar te nemen dat hij eigenlijk nooit waarneemt.

(ja en staand op dat podium moet het misschien nìet te hieperrealisties zijn nee – want anders krijg je: ja dat is een krat ja – moet het misschien schetsmatig zijn, een beetje onafferig, een beetje bibberig om die dezolate zweer van dat ongeziene ondanks dat podium intakt te laten: dan krijgt we, Hans (waar zijt gij dezer dagen?), “het feest der onherkenning” jaja)

In literatuur werken deze “onder het tapijt geraakte kruimels van de werkelijkheid” waar die Van Toorn het over had misschien wel nòg beter. Nu is Van Toorns inzet in deze ernstig. Walter Kempowski was toch voornamelijk een oorlogsschrijver. Alleen schreef hij over de banale kant van oorlog. Geen heroïstiese frontgevechten bij hem, maar scènes uit gewoonstleven dat ook in oorlogstijd door gaat. Wetend dat op de achtergrond een oorlog aan het woeden is, maakt het kleine waar Kempowski over schrijft de wreedheid van die oorlog misschien wel voelbaarder dan minutieuze beschrijvingen van zeg kampsadisme doen. Verschnitt is voor Van Toorn een pars pro toto: de kruimel toont de pijn van het geheel.

Maar het kan niet alle dagen oorlog zijn, en ook in vredestijd gaat gewoonstleven door. Dat heet: versnijselisme kan het ook prima zonder Grote Boodschappen stellen. Aldagsleven van een alledaags leven. Geen oorlogen, geen rampen, geen epidemieën. Op feesjes wil je er dan nog wel ns iets van maken door te plauderen van een suusksesvolle karjère of die grote overwinning op het voetbalveld, of een heftig liefdesleven. Maar feit der materie blijft dat een kop koffie omgojen over je ochtendkrant het opwindendste was dat je deed vandaag.

Het literaire inzoomen op die onder het tapijt geraakte kruimels kent fraje rezultaten. Men noeme BIJvoorbeeld alleen al de prachtige gedichten van K. Schippers. In zeker zin was de missie van Generatie Nix misschien ook wel versnijselisties van aard – al waren de krummels waar de nix’ers op inzoomden zeer waarschijnlijk niet ùw krummels. Hoevelen onder u frekwenteren ommers houseparty’s? Hoevelen onder u liggen elk weekend met een andere vrouw in bed? Hoevelen onder u zuipen zich nog zeven dagen in de week een weinig klemmerlijkjens?

Iemand vertelde me ooit eens dat ze een vriendin, een goeje vriendin dan nog, een vriendin waarvan ze pretendeerde te houden zelfs, op een keer een wijltje lang had zien worstelen met een melkpak vooraleer het open wilde – en otterna daalde die vriendin in haar achting. Dan vond ik zoon bloedmooi versnijseltje. Je staat daar te klojen met dat melkpak. Want je geest is elders en weet misschien niet eens waar je handen mee bezig zijn. Of nog: je verliest je in dat geklooi omdat het hiepnotizerend kan zijn om met iets heel konkreets bezig te zijn en het klojen wordt doel op zich. Of misschien haat je de verpakkingsindustrie al evenzeer als ik doe en is het een sport geworden om de Onhandigste Aanpak te kiezen bij het openen van Wat Dan Ook.

En dan, voor je het weet, spandeerde je in den ogen van een Normatief Mens teveel minuten aan een melkpak. En de verpakkingsindustrie stond ongeschonden. En geen reinigende hiepnoze was je deel. Nee. Het enige dat gebeurde was dat je beste vriendin een fraksie minder van je ging houden.

Kleinstgebeurtenis uit kleinstleven. Geef het een literair podium & het wordt tragikomies, schrijnend, ontroerend, pijnlijk, mooi.

Iemand die er erg goed in is het kleinstleven een literair podium te verschaffen is Amelia Gray, van wie ik hier een fragment uit haar AM/PM sieteren zal:

There is poetry to the wasted life, but little beauty. The poetry to an empty bed is beauty, Charles recognizes, and there is poetry to the second hand on a clock, which is a kind of beauty, but the only beauty in the wasted life is of efficiency, and grace, and a complete knowledge of a small portion of the world. Charles recognizes the grace of a trip to the store. He feels the efficiency in slipping the same type of milk into the same place in the refrigerator door, between the pickles and the mayonnaise. Charles accepts the knowledge of the second hand.

(en ja weeral melkpakken menSEN)

Ook Kat Dixon is een versnijseliste, zij het geen stijlzuivere. Daarvoor heeft het vervreemdende, het pereteske dromerige een net iets te grote plaats in Here/Other (peretesk? ja naar benjamin peret natuurlijk truttemie). Doch de nonsjalanse waarmee zij dit met het konkrete vervlecht is dan wèl weer tiepies versnijselisties te noemen. Want ook dat is kleinstleven ommers: een bizarre droom en slechts enkele uren otterna sta je alweer bij de bushalte over het weer te zemelen met iemand die je eigenlijk alleen van gezicht kent.

De doorslag geeft t dan wanneer zijn een kamposkiïsme transponeert naar gewoonstleven in vredestijd. Eén van de krummels die Kempowski vanonder het tapijt vandaan viste was de door een korporaal gestuurde en vermoedelijk echte inventarislijst van een gesneuvelde soldaat aan diens vader. Wat draagt een soldaat zoal met zich mee? Wel: “1 zakdoek; 1 paar schoenen; 1 wollen vest; 1 etui met brieven, speelkaarten, potloden, vlakgum, schrijfpapier, notitieboekje; 1 zakje met schoenpoetsmateriaal” ( &c, &c.); de kleinheid (en dus: de voorstelbaarheid) van de inventarislijst maakt de dood van de soldaat voelbaarder.

Kleinstinventarislijsten maken kleinstleven in vredestijd voelbaarder? Schrijft Kat Dixon:

Inventory of items kept in Pigeon’s briefcase:
30 pages blank paper, loose leaf
1 coupon, strawberry yogurt, generic brand, save $0.30
2 capped pens, black ink
1 pair shoe laces, black
1 pair shoe laces, white
6 love letters, as of yet unadressed
2 pencils, unsharpened

Toegeven: ik sta hier niet zonder achtergrond in.

Zittend in een wachtkamer met weinig om handen & geen zin in lezen noteerde ik maar, ooit, lang lee, puntsgewijs de inhoud van dat zwarte aktetasje dat ik overal mee naartoe sleepte in die dagen (meestal lodenszwaar met boeken & schrijfmateriaal belast, maar net die ene keer toevallig opvallend leeg) om het rezultaat ervan te bombarderen tot paragraaf driehonderdacht van de –nooit voltooide- “roman” waaraan ik toen bezig was.

Het is altijd weer een even simpel als doeltreffend middel: som op wat er op je buro staat, in je boodschappenmandje zit of vandaag bij de post was en je hebt t kleinstleven spartelend bij de staart. Doch bij Dixon komt het “andere” er steeds weer doorheen gekropen. Dit is niet de briefcase van Mary, Joyce of Alice; dit is de briefcase van Pigeon. De banaliteit van twee ongeslepen potloden tegenover de volstrekte ongewoonheid van de naam Pigeon. Hier wordt een koepon bewaard om aan dertig dollarsent korting een pak aardbeienyoghurt te kunnen gaan kopen (kleiner dan dat wordt het kleinstleven echt niet); daar zijn zes ongeadresseerde liefdesbrieven. En steeds weer de belofte van die naam: iets dat vleugels draagt, iets dat kan vliegen – van hier naar heeltemaal een elders waar je de zes liefdesbrieven wel aan iedereen zou kunnen geven omdat alles er even mooi en iedereen er even lief is.

Als ze dan weer zullen afkomen met die klotevraag Maar Waar Gaat Het Eigenlijk Over? (“Fuck all stories”, zegt het ieverans in dit boek. “There is no story. Just these people, barely anything. Barely anything more than faces. Disconnected. Discontinued.”) (wie sprak daar Faces in the Crowd ja?), dan zou ik zeggen Nou dààr gaat Here/Other over. Over the wasted life & dan over the beauty thereoff. Over het Hier en het Ander. Over het kleinstleven dat opgesomd kan worden in drie of vier welgekozen inventarislijsten en over alles dat er onuitroeibaar in verweven zit en dat ongrijpbaar, onbenoembaar, vervreemdend, poëties en mooi is. Je moet alleen je Derde Oog es wat vaker opensperren om dat Ander in al zijn stralende glorie te kunnen zien.

Hier/Ander: twee werkelijkheidsnivo’s die steeds op elkaar inwerken. Het tekent zich in het soms-bijkans-reëel-lijkende van (dag)dromen, in de alledaagsheid van buitenissige verlangens die al een leven lang worden meegedragen, in “wilde liefde” zoals Smog dat uitlegt: liefde die opschiet daar waar het niet gezaaid, niet gepland, niet bedacht werd; maar ook, BIJvoorbeeld, hoe geen enkel idee (figuratieve schilderkunst, Hans?) ooit wèrkelijk pasklaar kan zijn (om een denksel van Flaubert te lenen).

Elk Hier is vergeven van de kieren naar het Ander (voor wie die kieren niet dichtsmeert met normatieve EenMelkpakHoorJeBinnenTienSekondenOpenTeHebben-koppigheid ten minste) & vaak zijn die kieren zelfs groot genoeg om doorheen te kruipen en vanuit uw Hier naar uw Ander te vallen, en daar een wijle te verwijlen, of te blijven wonen misschien waarom niet (nah omdat het Ander dan tot het Hier zou groejen BIJvoorbeeld). Dat gebeurt al als u op het strand staat en even met meer aandacht dan gebruikelijk naar een aangespoelde kapotte limonadekrat kijkt – en dan ziet hoe een limonadekrat eigenlijk veel meer schoonheid bevat dan waar u t ding normalerwijze krediet voor gaf. Laat staan een aangespoelde limonadekrat. En zeker niet een aangespoelde kapotte limonadekrat.

Het soortelijk gewicht van dat wat als “het kleine” geijkt is kan veel groter zijn dan dat van het zogezegde “grote”. Wie die ervaring eenmaal maksimaal durft toelaten in zijn leven, snapt de nonsjalanse waarmee Dixon poetry toekent aan de meest ongelijksoortige gebeurtenissen. Op elk moment zijn ommers nieuwe beginnen mogelijk:

In other beginnings, Wednesday happened first. She was washing her hair. She was clumsy on some staircase. She was laughing at some sentence she’d misspoken. She was sturdy-lipped against the grass with Pigeon happening too hard among the wires, so hard it couldn’t be said, though Zanzibar was already coming unseen.

En Wednesday is dan een vrouw in dit hier Here/Other en geen dag en Pigeon is dan een he in sommige fragmenten en in een andere weer meer een she, en de zichtbaren geraken er ongezien, en het onzichtbare toont zich klaar en duidelijk, en er zijn altijd andere beginnen mogelijk in dit hier Here/Other.

(en wie geloofde er toch al in die pasklare man/vrouw-ideeën eigenlijk?)

Hier. Je zoekt de schaar:

Scissors – she had come for scissors. Things needed to be cut – that was it. She had come these two flights up, these nineteen steps. Only now where had the scissors gone to? She checked every drawer, every cubby, and what? Nothing. They were lost, misplaced. Someone had borrowed them, maybe. Someone had forgotten to make the return. It shouldn’t matter – they were only scissors – except now they were gone. They were gone. Nothing could be cut.

Dat is het wel he? Kleinstleven. Je zoekt naar die stomme schaar, je bent verdomme veels te lang bezig met zoeken naar die stomme schaar. Je moet niet zolang modderen met dat melkpak & je moet je niet zo druk maken om die stomme schaar. Maar hij is verdomme toch maar kwijt en hij hoort niet kwijt te zijn & hoe moet je nu de koepon uitknippen om aan dertig dollersent korting je aardbeienyoghurt te kunnen kopen?

Dat is waar literatuur maksimalerwijze buigt naar de aldag, en Dixon doet dat voortreffelijk. Het is niet badinerend, het is niet flauw, het is niet vanuit de Ivoren Toren beschrijven hoe dat domme gepeupel daar benee hun armzalige leventjes leidt; het is evenmin medelijdend of somberend. Het is gewoon tonen hoe hierig dit hiererlijke hier is.

Ander. Er zijn momenten waarop de personaazjes juist per sè nìet van vlees en bloed willen zijn maar zich nadrukkelijk als boekpersonaazjes staan te gedragen. Staat er iemand “al pagina’s lang” op de lift te wachten. Een verdere distansie van kleinstleven is kaum ondenkbaar want het boek is toch juist altijd daar waar het “echte leven” nìet is? (jaja. het ègggggte leavûh menSEN, het ègggggte leavûh)

En met dezelfde nonsjalanse als waarmee men zoekt naar weggeraakte scharen, geraakt men zelf weg in dit boek (“Wednesday was gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone and gone. A letter was in the postbox.”),

of wordt er getrouwd (“Wednesday had married a man. She had married a man she had met when she was right there, where she could be seen and heard by all of them. It had been March, and they had been in between seasons. She had married a man, and they had gone away together.”) –

en ow, oja, ineens is er een overstroming (“We said things like, FLOODING is systematic, Things like, FLOODING is categorical. We wrote these things on our own bodies. When we wanted to be cryptic, we wrote with our wrong hands.”) maar overstromingen zijn er misschien altijd wel “ineens”, en alles drijft zoon beetje en mensen schrijven pseudo-filosofies geneuzel op hun naakte lichamen maar voor de rest gaat alles toch vooral gewoon zo voort zoals dingen voort gaan, en het kon zijn dat het kon zijn maar het kon ook zijn dat het niet kon zijn (“None of this happened. There was no flood. There were no people trapped in an elevator. They were people I made up.”)

En dan zijn er nog die tamelik ondagdagelijkse liefdesbrieven die Wednesday schrijft aan een naamloze “Dearest”:

My dearest –
The post comes more slowly here. It keeps me at greater distance.

Wednesday

en

Dearest –

No one’s sleeping. Don’t write to tell me you’re asleep.

Wednesday

en

Dearest –

Skip your everything and come.

Wednesday

en mijn persoonlijke favoriet:

Dearest –

Count me out. I’ve done it. I’ve been discounted. I’ve given in. But how good it is to be loved from every corner. I wrote that, and it was almost true

Wednesday

Het zijn de liefdesbrieven die je schrijven zou als de grauwzaamheid je er niet zo vaak toe verleidde er veel meer woorden in te stoppen dan noodzakelijk is (misschien nog iets voor een SMS? “Liefste, sla je alles over en kom”).

Het zijn de liefdesbrieven die zweefden in de ijlte.

Het zijn de liefdesbrieven die je kreeg of schreef in een droom vlak voor het ontwaken. Het zijn de liefdesbrieven van het Ander.

En of dit dan de liefdesbrieven zijn aan die man waarmee ze uiteindelijk ging trouwen, ja dat is dan presies weer zoon vraag voor dat hierige hiererlijke Hier. In dat Hier zijn er de eenzame mannen die veellicht de Woensdagse liefdesbrieven nìet kregen. In het Hier zijn er de mannen die je ziet op straat, die naast je wonen, die je doorheen ramen zag, die voor je staan bij de kassa van de supermarkt, die aanwezig zijn, die je allenig maar zoon beetje kent van gezicht:

Men with faces pulled tight with laughter. Men whose knees pop. Men who never say they’re angry. Men who buy books they won’t read. Men who pretend to be ticklish. Men with stubbling cheekbones. Men who eat ice cream without blushing. Men shaped for airplanes. Men who look nothing like their borthers. Men seen through windows. Men widening in swimming pools. Men with recognizable teeth. Men who whisper over public meals. Men who talk in their sleep. Men who fall down stairs. Men who misuse verb tenses. Men with uncomfortable bedding. Men who believe in divorce. Men with schedules. Men with family overseas. Men with lousy last names. Men who lose things. Men who talk to themselves. Men without accents. Men with furniture. Men without opinions. Men who drive the speed limit. Men who let fruit spoil. Men who travel. Men who pace. Men with unpredictable voices. Men who are forgetful. Men who cannot sing. Men who shuffle. Men who enunciate. Men who never speak. Men in dark rooms. Men with long necks. Men on bridges. Men in grocery stores. Men with children. Men who visit. Men who sleep heavily. Men who leave notes for themselves. Men who may be emptied and worn around the house.

Ja zeg komt me die Kat Dixon daar toch wèèr af met zoon onbeschaamd bloedmoje opsomming toch zeker. Zoon onbeschaamd bloedmoje opsomming die in niet eens zo heel erg veel regels eventjes klaar toont hoe rijkgeschakeerd, beautiful èn poetic the wasted kleinstlife eigenlijk is.

(zeg ik daar dat Kat Dixon geen stijlzuivere versnijseliste is? de versnijselkoffie is nergens zo zuiver als bij Dixon f’domme)

Daarom. Daarom dus. Here/Other voor de weekendverbanning naar Elba. Maar omdat er zoveel other in elk here zit, maakt de lokaasie feitelijk niets uit. Het kon ook Ameland ween, of een onbewoond eiland in de Stille Zuidzee. Laat Dixon uw vastgeroeste Derde Oog goed openwrikken, hou je vast en zie.

(tim donker)

(met een klein beetje hulp van de kantieke schooljuffrouw)