• Auteur: Danielle Pafunda
  • Titel: Natural History Rape Museum
  • Uitgever: Bloof Books
  • Datum bespreking: 19 Juli 2014

de dingen gaan toch niet zoals ze gaan


Kom en zing mij neder. Ransel mijn geweten af. Schud mijn grondvesten. Schenk het glas nog eens vol. En geef de dichter ook wat.

Ook de taal kun je afranselen (totdat het lekker klinkt).

En je staat op. En dan sta je daar.

En voor de gelegenheid had je je baard laten staan.

En voor de gelegenheid had je je baard rood geverfd.

En voor de gelegenheid was je op gestaan, en nu stond je daar.

En je begint naar voren te lopen, naar de taal. Want dat is waar de taal is: vooraan. Voorop komt de taal. Al het andere komt daarachter. Begrip, zin, levensvreugde. Zulke futiliteiten. U kent dat wel. Je loopt naar voren, je had je baard laten staan, je had je baard rood geverfd, je kunt echt wel een bed rijden & een auto misschien ook wel (al heb je dan geen rijbewijs van enig soort), en nu loop je daar, naar voren, naar waar de taal is.

Je baard gloeit rood in het zonlicht, denk je.

Je ziet er nu goed uit op de dansvloer, denk je.

Je loopt. Denk je.

Je dacht Als ik de taal maar een geduchte afranseling geef. Je dacht Als ik maar het stof uit de taal sla. Je dacht Misschien kan ik de taal recht slaan. Of krom misschien, en klinkt uit een taal zo kromme een veel rechter spraak. Dacht je. Liep je daar maar een beetje te variëren op zegsels van Kant.

En je stond daar, en je wilde alle onzin uit de taal slaan. Je dacht Als ik de taal genoeg sla, wordt ze vanzelf gezuiverd van alle kleinpraat kromspraak lulzwets. En onder het zingen van Sometimes I Dream I’m Hurting You van de onvolprezen Angels of Light, vang je ten beuken aan. Je slaat & mept & ranselt. Je schopt de taal een geweten. En je denkt misschien kan ik De Dingen Gaan Toch Zoals Ze Gaan uit de taal slaan, misschien kan ik “onvolprezen” uit de taal slaan, misschien kan ik lekker weertje he uit de taal slaan en blauwe brieven mogen bij de buren erachteraan. En je denkt dat je baard rood gloeit in het zonlicht, en je denkt dat je er goed uitziet op de dansvloer. Denk je. Denk je altemaal.

Maar dan had je het zo zout als Pafunda nog niet gevreten.

Zij zingt mij neder.

Zij zingt ons altemaal neder.

Als zij zingen begint, hebt ons geen andere keus dan te zitten. Te zitten waar wij staan.

Ze geeft ons geweten een pak slaag.

Ze geeft de taal een afranseling. Ze ranselt de taal af totdat het niet meer klinkt.

En iemand moet zo nodig zonder mij naar Engeland.

Komaan. Het gedicht Fox dan maar

Puff the hindquarter.
In the freeze a bark is wont.
Place sack on stump
and slip trimming from burlap, flat.

Four-cornered bundeled. With stripped pink
human inside, or else with chicken
feathers slipping from pores super-red
gooseflesh chicken fringe.

Or else the stump sawn and quartered,
reassembled. Call it the table. Call the family
and ‘round they gather. Straight-backed.
A cushion tied to each. Gagged with
cushion, gagging
sweet grease from the nutty wealth.

Or else, wear a fashionable hat,
carry a fashionable stick,
visit a fashionable site
of your own maul.

Deez hier taal is het direkte spreken wel zoon beetje voorbij gestombeld, dunkt mij.

Was Jan Mysjkin nog de overtalige; Pafunda is met gemak buitentalig dan wel duistertalig. Een taal die duistert, een taal die duister lekt – een taal die tegen alle konvensies in niet in de eerste plaats op verstààn is gericht.

(je weet niet van welk hout nog pijlen, je weet niet van welke kakao nog sjokola, je weet van ellende niet meer waar nog gekropen want iemand moet zonodig zonder jou naar engeland)

Dat is merkwaardig. Het is waard om te merken, dus het is merkwaardig. Zender, boodschap, ontvanger. We zagen het altemaal toen de onderwijzer het op het bord uittekende. We waren in de schoelje gevaren, we waren nog jong, we dachten iets interessants te gaan horen over taal, over kommunikaasie (kommunikaasie? o yes sir, i can boogie) & die stomme zeikerd kwam met schema’s af.

Naar het scheen was taal dat daar vehikel om een boodschap over te brengen. Niet het scherm om de boodschap mee aan het oog te onttrekken. Natuurlijk. We kenden de dichter. Die wilde nog wel ns met de kloten van de lezer spelen. Dubbele bodems enzo, en er stond niet wat er stond. Die dekselse dichters.

Die dekselse Lucebert bijvoorbeeld, de hermetiek (of was het nu weer hermetisme?). We kenden dat wel. Maar Pafunda lijkt de taal nog wel enkele sentimeters verder overheen barjères te duwen (ohee, daar had ik bijna “taalbarjère” gebruikt --- in meer dan èèn opzicht dan want Bloof-editor Shanna Compton vertelde me dat het hel was om uit te filteren wat typo’s waren in Natural History Rape Museum en wat bewùste “verschrijvingen”) (een diergelijk verwijt kreeg ik in de Kraakpen-dagen op een keer van mijn kompaan te horen, dus de konfessie van Compton nam me ogenblikkelijk voor Pafunda in – dat zal klaar zijn).

Het lijkt nog het meest op kollaazjetekniek. Woorden en zinnen in ordeloos verband zetten en welaan daar ontstaat een gans nieuwe betekenis. Zet “oorlog” naast “ekonomie” en wow! ineens zeggen we heel veel he! ineens zeggen we iets over oorlogsindustrie & over kapitalisme & over marktwerking & over prestasieloon rattenrees en ze dismanteling van de welfèrsteet.

En je denkt Misschien gebeurt dàt als je de taal uit zijn voegen slaat. Misschien wordt spreken dan zinloos, verbanden willekeurig & zegt één en dezelfde mens ofwel alles, ofwel niets (afhankelijk van de werkbereidheid van degeen die luistert) (ik hoor u zeggen n gemakzuchtig dichten, dat moderne dichten: je laat de fuckin’ lezer gewoon alles doen).

Maar dan ga je lezen.

Dan ga je nog es lezen. Want je denkt Waarom zou Pafunda zoveel moeite doen om de taal naar haar hand te zetten als ze zich er vervolgens met luiwammesserige truukjes van gaat afmaken?

Je kunt gans de famielje knevelen met een kussen. Of anders draag je maar een modieuze hoed. Het één lijkt toch nauwelijks een alternatief voor het ander (persoonlijk is het knevelen me liever dan die hoed. maar dat is omdat hoeden mij niet staan).

Duisternis waart hier rond. In meer dan één opzicht. Niet alleen de duisternis die versluiert, maar ook de duisternis die doet wat het daglicht niet verdragen kan. Geweld, marteling, bizarre sex, vernedering, ziekte, pijn, dood – het staat bij Pafunda op hetzelfde plan als het dragen van een modieuze hoed.

THE BID FOR PAIN

Crack an egg, drain the white into a boiled jar, suck the white into a plastic
syringe just out of its sterile wrapper, a medicine syringe. Insert the syringe
into my vagina. Plunge the egg white into, that is spurt, that is up. A muscular
tunnel replete with mucoid protein. Direct my vagina to the cock. The tip, the
furnishing pulses. I admit the cock and encourage its performance. I dismiss the
cock and tip upward. I manufacture my clitoris, I seize and spasm. My uterus,
crane. Hip cranked, and thus, rathood. By no other means, I assure.
How does this procedure become my face? Fetal cells cross the blood-brain
barrier. The uterus need not travel for its vast field meets me there. But how does
this procedure become my face?
I present a meat oven, cracked wide by the uncanny photographer X.
Rotting, I wear this organic coffin awkardly. I am a convivial herpes, by which
96% are infected, but most have yet to manifest lesions. I am a greater percentage
bacteria, a series of plagiarized infestations. How dare we call ourselves self and
sign my name to these documents. How dare we gather on my face in a parade
formation.
Still, I rate pain. I rate my own operation, and a room in which to distend
my anus. My contraction machine, my flared labia, my regret that I cannot atttend
this event, am rushed out in the surge of field. Fielding. My middle face banished,
homo sacer , neither sacrifice nor dead meat. A mother mask was stitched to my
raw zone. It was a mistake, but it was not wholly succesful.

Het kon een kookboek ween, een vrij absurd kookboek dan, maar dan ja, dan komt er een steriele injeksiespuit aan te pas, en my vagina, en the cock, en lichtverwarmd eiwit dat pazzeren moet als sperma, en dan wordt de zweer – verontrustend? bizar? opwindend? (ow ik weet niet wat ùw klok doet tikken…) (ja dat met dat eiwit dat ga ik een keer proberen hoor).

Een vleesoven. Rotting. Een organiese doodskist die een taalsel is voor het lichaam (dat we dragen? niet zijn? want hoe dùrven we onszelf nog zelf te noemen?). Een gezicht waarop we samenkomen in paradeformasie. Bij niet ganzelijk suuksesvolle vergissing werd het moedermasker aan de rauwe zone gehecht – en een moeder hadden we net nodig om deze brij van sex en ziekte en kamers om je anus in op te rekken er nòg wat ongemakkelijker te doen uitzien.

(langs de andere kant – wordt het moedermasker niet altoos bij knullig-onsuuksesvol abuis aan de rauwe zone gehecht? hoe àl opeisend deze moeder-identiteit ook dient te zijn, of misschien juist wel dààrom?)

Zulks stombelt verder & voort & vuts doorheen dit museum, het Nautral History Rape Museum (een “vondst” in de orde van het museum van aksidenten waar dingetje mee afkwam) (wie was dat weer van dat aksidentenmuseum, weet jij dat?) (opzoeken) [insert opzoeksel HERE]

(het natuurhistories verkrachtingsmuseum, welja, waarom niet. het geeft zes zalen in dit museum -of liever: het geeft vijf zalen, en een etcetera-zaal- want zo, immers, loopt een mens doorheen een museum: van zaal naar zaal naar zaal. van de ene verbazing in de andere vallend. naar voren lopend, het bijschrift lezend, want: wat zìen we hier eigenlijk?)

:

aldagsleven, aldagswoorden zomaar naast, ineen, dooreen de zwaarte, het zwart, de ellende de dood: “We have come here to discuss the rape death bad mood / of my friend, sister, twin sister, that dead girl.” heet het ieverans, of “I am now your own private spook brigade”, of, 1ste gedicht, 1 ste regels: “When they called me vagina. When they called themselves screwed. / When they made the father hold ice in his craw / till he yanked.”

En je begint denken Misschien is dat wel het eerste.

Misschien is dat wel het eerste, als je de taal een goeje mep geeft.

Misschien is geweld het eerste dat dan bloot komt (geweld onthult geweld?), misschien is onderdrukking dat het eerste dat bloot komt, misschien is liefdeloosheid dan het eerste dat bloot komt, misschien is onverschilligheid dan het eerste dat bloot komt (welk verschil is er ommers aan deze zijde van de millenniumwende voor de murwgebeukte mens nog tussen verkrachting, dood of een slechte bui?) –

misschien komen rasiesmoes, sexiesmoes, ziekte en dood dan als eerste vrij?

Zelfs het welbekende sprookje moet geloven aan een Pafundaeske hertaling:

I decapitate the ceiling of its ceiling fan. Invert fan, set Great-

great-granny atop. Mount her atop. From her mouth drips

the pull-chain. Pull it, and out pops the wolf’s head, bare in

some spots, mange-ridden, rid of teeth, one eye vacant and the

other eye boiling. Pull it twice, and out pops the lumberjack,

crammed deep his own axe. Set the lights to blazing, the blades

to spinning, and the Great-great-granny rises like Shiva. Narrate:

A long for the ride.

Nu is een sexuele eksegese van Roodkapje al bijna zo oud als het sprookje zelve; deze sm-variant met een betovergrootmoeder op een plafondventilator, een ketting “druppend uit haar mond” die bij één keertje trekkebel een gemutileerde wolf onthult en bij twee keertjes trek een al even gehavende houthakker – is toch nog straf genoeg om u niet met rust te laten.

Veel blijft open, vaag, mistig in de gedichten van Pafunda. Sommige gedichten las en herlas en herlas ik, daar, laatavond, aan tafel, onder lamplicht, roodwijn daar, aantekensels daar, woordenboek daar, alles daar dat zoiets als “begrip” zou kunnen bespoedigen – maar na de tiende herlezing was het me dan nog niet helderder dan bij de allereerste keer dat mijn ogen schuchter die daar pampierderij streelden.

(streelden ja. zo lees ik verdomme. jij niet dan?)

Hoe welig tieren de neologismen daar, of noem het liever taalbouwsels (en beer in geest dat ze zelfs engelstaligen voor raadsels zetten weten).

Zo is daar the fuckward. The fuckward komt terug heel deez bundel entlang. Hoe te talen, hem, die, fuckward? De neukwaardige, de op neuken beluste, de neuker, de neukleerling – of juist: hij die het neuken pareert, afslaat, terugkaatst?

Misschien fuck als vloek.

De godverdommer. We zagen het weeral eens tot godverdomme worden daar. Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel en dus gaan we daar zijn als we allebei éénenveertig zijn & twee burgers en twee orvals te gaan met dat godverdomme was die godverdomme daar nu nodig?, ja die godverdomme daar, waar, altijd, is broodnodig godverdomme.

Maar hoe ook – een gezelligheidsdier is the fuckward zeer waarschijnlijk niet.

Hoe onhelder ook – gezellig is het in de meeste gedichten van Pafunda zeer waarschijnlijk nie(wel. erm. ja. zoon gedicht als The Manner In Which Pain Becomes Me las ik dan toch echt wel luidbulderlachend daar – laatavond vroegnacht onder lamplicht met roodwijn of zwaarbier).

En ik denk aan haar taalbuigingen en wat die zeggen over taal in het algemeen.

Is het de stront die aan het licht komt als je wat schraapsels wegschraapt?

Is het de Wille zur Macht?

Is àlle taal er uiteindelijk op gericht de ander te overweldigen? Overpoweren en mismeesteren? Monden we om monddood te maken? Altijd weer & overal? Zijn zelfs liefsels als “ik hou van je” er misschien op gericht om in te lijven, te “verdinglijken”, bij te schrijven? Spreken we steeds om hoger, beter, etieser, slimmer dan de ander te zijn?

Ho! Hier had ik bijna iets nietzscheaans gemurmeld over de verhulde heerserstrategieën van kommunikaasie – en Danielle Pafunda dan een diergelijke (onboodschappelijke) boodschap toegeschreven. Maar heel deze zever (kommunikaasie en machtswil) is zo godverdomde uitgekauwd en leeggezogen en oud en flauw en ook dàt kan niet de bedoeling zijn. Waarom nieuwtaal bouwen om te zeggen wat in oudtaal al zo ontzettend vaak gezegd is?

Misschien denkt wij beter niet. De dingen gaan immers toch niet zoals ze gaan.

Misschien loopt wij beter zwijgend doorheen dit gruwelmuseum.

Kom. Laat ons nederzingen door Pafunda. Ze geeft ons geweten een pak slaag.

Wie durft haar ongelijk te geven?

(tim donker)