• Auteur: James Vella
  • Titel: Devourings
  • Uitgever: Wounded Wolf Press
  • Datum bespreking: 6 Juli 2014

We vertrouwen elkaar
onze diepste geheimen


We vertrouwen elkaar onze diepste geheimen. En we vertellen elkaar de meest smerige leugens. En daar slapen wij snags goed van daar slapen wij snags goed van daar slapen wij snags goed van…

Maar overdag, dat is een heel ander paar mouwen. Want overdag zijn we wakker. En overdag zie je de buurman op zijn fiets. Overdag is de Albert Heijn gewoon open. Overdag kleuren de straten oranje. Overdag zijn de zebrapaden wit, en alle stoplichten rood. Overdag zijn de suikerbollen in de aanbieding bij Bakkerij t Stoepje. Overdag legt een vrouw me iets uit over de sticker op haar koffertje. Overdag zitten de terrassen vol, en staan de voortuintjes er zo godsgruwelijk mooi bij. Overdag lachen de werkluu hard om de laatste schuine bak. Overdag zijn er oude mannen met Uiterst Droevige Gezichten (UDG’s) die hun hondje uitlaten langsheen de vaart. Overdag stichten mensen een vennootschap. Overdag nemen mensen een verzekering (maar deze geur raak je niet kwijt). Overdag heb ik hoofdpijn. Overdag brengt een jongen met de lelijkste pet die ik ooit zag folders rond. Overdag belt iemand me op om te vragen of ik niet wil overstappen naar een andere enerzjieleveransier. Overdag staat een vrouw met dikke enkels in een leverkleurige nylon haar ramen te lappen op een wankel keukentrapje. Overdag staat mijn koffie koud te worden. Overdag heb ik pijn in mijn nek. Overdag is er steeds dat weerzinwekkende bedrog om nog éénmaal een lul in je kut, en dan dood, en vooral heeltemaal alleen. Overdag is er de pijpenfitter. Overdag zingen derluu van Hou je roer recht, en Schenk me nog eens in. Overdag zie ik loodgietertje Smit rijden in zijn bedroevend moje busje (soms denk ik ik doe die gozer iets). Overdag krijg je verfspatten op je broek en overdag spreken de mensen geen Duits. Overdag springt de buurvrouw nog even snel op de fiets om bij de Lidl een luukse notenslof te gaan kopen (want dat vinden de kinder zo lekker). Overdag willen de mensen vrouwen van vlees en bloed, want daar kunnen ze dan mee praten over gevoelens en leuke reizen. Overdag is de kompjoeturtaal het tafelzilver de boerenmetworst de prinsemarij de ratsmodee de hakkenbar de eiersnijer het mannenkoor het karrenwiel de straatzanger de restaurantviolist de havenmeester de huisdichter de kamerfilosoof de zevendedagadventist

Overdag zijn de geschriften van James Vella.

Doopte Roobjee zichzelf ooit (in een andere tijd in een betere tijd) nog “nachtschrijver”; Vella is de meest overdaglijke dagschrijver die ik ken. Ow hij kon me beresimpatiek ween menschen. Als er maar één woord van aan was geweest wat de bio zei. Want de bio, die stond maar weer te schreeuwen –

(o en ik weet dat wel want als student schreef ik een wijle om wat punten en een habbekrats te verdienen, lawwet maar “promoosjonele teksten” noemen (ik wil er niet te veel over kwijt). schrijfseltjes waren t; over kaum aanzienswaardige neringdoenden en hun kaum aanzienswaardige nering. dan zat ik achter mijn kompjoetur en dan dacht ik Hoe. hoe kan ik hier nu weeral es meer van maken dan t is? & ik wilde me ook weer geen Totale Rat voelen & de dodelijn naderde & ik liep daar in mijn kamer achter gesloten deur strak van de koffie wijdoogd van de sikkeneurigheid te ijsberen en dacht godverdomme dit is echt de laatste die ik nog maak en daarna hou ik op met die shit)

Dit staat groot in een wereld van massamanafaktuur, zegt de bio. Dat dit groot staat in een wereld van massamanufaktuur: poëzie en fiksie en folk en prints en efemera en kraftmanschap. Dat dit groot staat in een wereld van massamanufaktuur: tastbare hitte, vuil, wanhoop en realizaasie. Dat dit groot staat in een wereld van massamanufaktuur: de pure & heldere taal van een Raymond Carver.

(ojee & ik was al nooit swerelds allergrootste raymondcarverfan, dat staat niet groot in een wereld van massamanufaktuur dan peins ik?)

Dat dit groot staat in een wereld van massamanufaktuur: immens lusiede, en toch droomachtig / dromerig. Zo helder en toch elusief als een halfvergeten sprookje. Een uitzonderlijk sprankelende schoonheid.

Is wat groot staat in een wereld van massamanufaktuur is wat groot staat in een wereld van massamanufaktuur is wat groot staat in een wereld van massamanufaktuur. Zegt de bio. Zegt de bio altemaal.

En godver, Wounded Wolf Press , dat ook seedees uitbrengt (vol met –inderdaad- wat onwereldse, sprookjesachtig folk) is me simpatieker nog dan simpatiek genoeg.

En dan ga je lezen. Ja dan ga je lezen. En dan leest het veel te uitgeslapen proza van Vella alsof er èèrst de aanprijzingen was, en daarna pas het proza. Of Vella tegen het veel te hiesteries-pozitieve gegil over zijn proza moest opschrijven. Het moest gaan waarmaken. Daar nu zat, achter zijn kompjoetur, strak van de koffie en wijdoogd van de zenuwen en nu de goederen moest gaan leveren. Nu moest hij spreken. Hij dacht dat lukt mij nooit met mijn rare knauwende stem.

Hij hield het hoofd helder. Hij sliep goed in de nacht. Hij werd uitgerust wakker. Nee hij nam toch maar geen koffie want hij wilde het hoofd helder houden.

Ik dacht aan dat eksamen. Het was te moeilijk voor mijn zieke geest.

Ik was in de schoelje gevaren en ze vertelden mij dat het niet waar was. Dat hieperromantiese beeld van de beschonken nachtschrijver. Het eenzaam dichterken op zijn geïzoleerd in het universum zwevende (zolder)kamer & daar, dronken (zei ik al dronken?), op golven van ongekontroleerd komende en gaande inspiraasie zich zo nu en dan uitdrukkend in een briljant gedicht. Dat dat niet zo werkte, zeiden ze. Zo Werkt Dat Niet. Zo spraken ze in de schoelje.

En niet alleen de dosenten nee. Dat had me geen wenkbrauw doen fronsen. Van dosenten kan men diergelijke praat verwachten ommers. Ray Loriga zei ooit es ieverans dat elkendeen die denkt een ander iets te kunnen bijbrengen per definisie verdacht is & dat blijf ik up to this day een heel goed uitgangspunt vinden. Maar als ook studenten om het hardst frischgewaschen zever gaan verkopen, weet je dat de wereld er slecht aan toe is.

Die studenten daar. Op de schoelje. Dat waren de jongste pikkies denkbaar. Zij hadden vlasbaarden en vreselijk bedàchte kapsels & niet zelden storend-amsterdamse aksenten. Daarmee konden zij spreken en dan vertelden ze je ofnee niet je maar elkààr: roerend eens zijnd vertelden ze elkaar dat je daarmee natuurlijk nuur hartelijk moest lachen. Dat beeld van die beschonken nachtschrijver was hopeloos romanties en hopeloos vals. Zo Werkt Dat Niet. Schrijven Is Heel Hard Werken. Je bruikte er je glasheldere verstand bij, je koele rede, je pure vernunft. Transpiraasie. Vorsen. Schouwen. Diep peinzen, en dan dieper nog. Rie-zeurtsjen zelfs. Heeltemaal achterop kwam pas dat je eens een pen op een knisperend vers blad papier ging zetten. Bibliotheekproza, zo werd dat genoemd door… juist Ray Loriga.

Ik zat daar, en hoorde dat aan. En ik wist eigenlijk maar één ding.

Dat ik Femke godsgruwelijk miste.

Ofnee. Ik wist eigenlijk maar twee dingen. Dat ik Femke godsgruwelijk miste, en dat ik meestal snags schreef.

Drie. Dat ik Femke godsgruwelijk miste, dat ik meestal snags schreef en dat ik haast altijd dronken schreef. Maar dat laatste was niet moeilijk. Ik was in die dagen sowieso bijna altijd dronken. Omdat ik Femke zo godsgruwelijk miste.

De dronken & gequelde nachtschrijver moge een wandelend kliesjee zijn; de monumentalistiese bibliotheekprozaschrijver is dat niet minder. Niet alleen omdat de radikale omkering van een kliesjee immerweer stärk kliesjeematig is, maar ook omdat we de wakkere, nuchtere, slichtelijk intellektualistiese bibliotheekprozaïst die in het zweet zijns aanschijns (&zo) & met in elk geval veel meer pijn dan genot (&zo) monumenten staat te hakken die stuk bij stuk getuigenissen van zijn fenomenale kunnen zijn, toch inmiddels ook wel kennen. Onder hen bevinden zich de nodige neerlandse schrijvers –levend of dood- (is dit een neerlandse quaal eigenlijk?; ik denk aan hoe charlotte mutsaers ooit sprak over het “funest hollands realisme”) (dat feitelijk natuurlijk heeltegaar geen realisme is; n waarachtige realist schrijft altoos dadaïsties, fragmentaries & surrealisties want de waarachtig realist weet dat de werkelijkheid geen keurig aangeharkt tuintje is waarin alles met alles samenhangt) (maar die stokpaard zal ik nu eens een keer niet berijden) (u blij); onder hen bevinden zich mijn eertijdse medestudenten; onder hen bevindt zich James Vella.

Ongetwijfeld levert het uitschakelen of verdoven van de koele rede niet noodzakelijkerwijs interessante schrijfsels op; het dronken, gedrogeerde of anderszins “automatiese” schrijven kwam (komt?) ook met de nodige onleesbare troep. Maar waar Vella, waar de monumentalistiese bibliotheekprozaschrijvers, waar mijn eertijdse medestudenten fout zaten was in de gedachtengang dat het gekontroleerde / nuchtere / beheerste / “overdachte” schrijven haast noodzakelijkerwijs hoedt voor troep. Wie doorheen een ganze bibliotheek kroop vooraleer zijn bakkes te openen, zegt nog niet daarom iets interessants.

Het kan maar zo zijn dat deze foutieve gedachtengang voortkomt uit een al even foutieve werkelijkheidservaring. Naar aanleiding van zijn mescaleksperimenten (jaja) zei Michaux ooit: “De hallucinatie is oneindig meer waar dan de aanblik van de gewone werkelijkheid. De werkelijkheid, gevormd uit tegenstrijdige elementen en indrukken is twijfelachtig, verstrooiend, fragmentarisch. Ze leidt af. Men stelt haar vast (vooral als hindernis). De hallucinatie daarentegen: bewonderenswaardig synergetisch, “uit één stuk”, ze beantwoordt volkomen, naadloos, in niets te veel of te weinig, aan de idee, het verlangen, de vrees, het innerlijke beeld, ze kan niet in twijfel getrokken worden. Ze is adequaat.”

Ik vraag me sterk af of dat wat met elkaar harmoniëert eo ipso juister is dan dat wat met elkaar dissoneert (zie ook hoger), maar afgezien daarvan ben ik àl vòòr een werkelijkheidsbeleving die nu eens het gevoel vooropstelt in plaats van dat altijd weer alles vervalsende intellekt. In de meeste westerse samenlevingen kan de rede de emosie nog altijd vetoën (alsof je redelijkerwijs zou kunnen vaststellen dat het niet waar is wat je voelt, of zoiets debiels); ik zou dat graag andersom zien.

Voorts zei Michaux: “De scheidsrechter ‘Ik’, de gebruikelijke scheidsrechter en leider van het spel en de ideeën, degene die beslist en ordent, is uitgeschakeld. Nu zijn het de ideeën, de beelden, de impulsen die aan de macht zijn, die over hèm beschikken, die hem veranderen en wel onmiddellijk. Hij is […] [t]en prooi gevallen.” – en presies dààr zit m de kruks, lieve tzoeschouwer.

Het past elk mens dat werkelijk “mens” wil zijn (en geen standbeeld dat zichzelf willens nillens versteent in dat ene besluit, die ene gedachte, dat ene voornemen) zijn “ik” geregeld te laten overnemen, wegvoeren, ten prooi, ten aarzel, veranderen. Voor den schrijver, van wie wij op zijn allerminst kunnen zeggen dat hij verslag doet van hoe het is mens te zijn, geldt deze raad nog n beetje straffer: in een betere wereld zou elke schrijver een nachtschrijver zijn.

Wordt nachtelijk. Dromerig. Weerloos. Wees veranderbaar.

Devourings bevat een zesttiental kortverhalen rondom ze “verslindsels”-konsept. In elk dezer verhalen wordt iemand verzwolgen. Door de zee, door verdriet of angst of wanhoop, door de tijd, door de dood, door whatever (& inderdaad: men wordt altijd wel door ìets verslonden). Daar riekt al zozeer naar een tema dat ik hier & nu van tematisme wens te gewagen (tematisme is een ziekte van deze tijd of alle tijden dat weet ik niet zo goed, ik sloeg mijn almanack er niet op na) & het riekt ook naar het aloude “er is geen mens die deugt”-wereldvuil (want uit hout zo kroemmes als dat waaruit dur mensch gemaakt is kan ja nooit iets gerades recht getsiemmert werden worden warden ja) (Kant aan mijn broek! Kant aan mijn broek!).

Het is geen ganzelijk onwaar standpunt natuurlijk, maar sjee mensj leg die plaat es anders op.

De kortverhalen zijn zomwijlen een pagina of twintig lang; en zomwijlen slechts anderhalve. Dat nam me bij te eerste doorbladeren voor Vella in. Ik ben niet zoon liefhebber van kortverhalen. Zaterdagavond zapavond. Dat is wat kortverhalen voor mij te beduiden hebben. Zeker moesten ze zo inderdaad carveriaans (hoor mij bezig!) “doortimmerd” zijn dat je in elk volgend verhaal in een beduidend andere zweer met beduidend andere personaazjes verwijlt (want het berckmansiaanse kortverhaal dat maakt dat je zijn bundels leest als n –wat fragmentariese- roman deugt natuurlijk wèl).

Het ZKV daarentegen is een ander paar mouwen. Een flard en dan de volgende flard, dat is niet zappen dat is op straat lopen. Alles weder open. Je weet dat het met deze flard niet gezegd is; je weet dat het met deze flard pas begint en toch eindigt het daar. Het ZKV taalt het gevoel van passant onder passanten te zijn. Een gezicht in de stroom en ook jij bent een gezicht in de stroom en toch zijn daar duizenden verhalen op te tekenen. Het ZKV izoleert één zoon gezicht en vermoedt heel eventjes de kontoeren van één van de verhalen en zakt dan weer terug in de stroom.

Maar genoten bij de bundel embeteren ZKV’s me dan weer n weinig omdat het gaat aandoen als een stijltje: kijk eens hoeveel ik nìet zeg over deze pollepel die verkeersagent dat verroeste blikje dat daar ligt dat vergeten briefje in dat zoekgeraakte boek die druppel roodwijn op dat matras.

Geen kortverhalenschrijver willen zijn maar ook geen ZKV-truukjesman; plus daarbij: het verschil in lengte deed vermoeden dat Vella juist wel n zeer intuïtief schrijver was en als n soort woordgeworden Guided by Voices-seedee besloot dat het ene in tien sekonden, en het andere in drie minuten gezegd kon zijn.

Maar dan ga je lezen.

Nee. Niet jij.

Ik. Dan ga ik lezen.

Het eerste verhaal heet They may gladly carry her en het gaat over Oyuunchimeg wier husband Bataar died some winters ago, en stillisties en tematies vond ik het niet om over naar huis te jubelen zo sterk, maar het speelt zich af in sneeuw en ijs en dat krejeert instanterlijk een The Thing-achtig zweertje van claustrofobie en beklemming. Vella deed dus in ieder geval één ding goed en dat maakte dat ik Devourings nog niet direkt in het haardvuur wierp. En ik las door. Het twede verhaal heet Zebra married the mountain en het is zo kort dat ik het hier in zijn geheel sieteer:

Dr Feldman sweltered in the grassy heat. Tsetse flies stung his neck and hot reeds prickled against his calves. Sweat ran from the tip of his nose onto the dusty ground as he glared into the herd. Shaking with anticipation, he ran his finger and his thumb over his eyelids to pull salty beads of moisture. He wore his wife’s wedding ring next to his own. Fat drops of tropical rain spat down around him, just as hot as his sweat, and thunder buzzed overhead.

In the herd was one particular zebra. A carnivorously bloodthirsty stallion the hyenas never approached. A stone-boned totem, its hide so tough Nile crocodiles lost their teeth in it. It had murdered a whole mango tree of apes in its youth, it robbed the graves of buzzard and beaks were caught in its mane.

Feldman took a shot into the herd. The zebras bolted. He grunted and put his weight on his rifle as he stood. He waded through the heat towards the specks of blood he had carried through striped hide and onto the greyish brown strands of wild grass. He furrowed his sweaty brow and cupped both hands around his forehead to watch the dust cloud, kicked up by hooves, swallow his fleeing herd. He plucked the bloodied reeds up from the ground and flicked them from side to side as he took the blood trail.

En ik roefe Dregke aan, mitten in de nacht.

En ik lees het haar doorg’s telefoon en ik zeg haar dat ik eraan denk voor deze stijl de term “monumentalisme” te munten.

En Dregke zegt dat het wel waar is dat Vella veel te veel bijwoorden en veel te grote woorden überhaupt gebruikt maar dat het grote woorden zijn die niet beklijven en dat daarom pseudo-monumentalisme een betere term zou zijn.

En ja ik ben nog steeds verliefd op Dregke.

Wie sprak daar ook alweer over de roman voornamelijk bestaande uit vulling? Ook een ZKV kan vele woorden teveel tellen (o en dan die semi-nonsjalante manier waarop hij even laat vallen dat Dr Feldman weduwenaar is! hoe ingenieus! hoe virtuoos! hoe uitgeslapen! de dosenten op mijn opleiding hadden hem geprezen, als had elke creatiefschrijvenkursusleider die het obligate “tonen, niet vertellen” hoog in het vaandel draagt) (en doen ze dat niet altemaal?) (de ploerten).

En u heeft al gemerkt dat we van sneeuw en ijs in een materie van één pagina de tropenkolder zijn binnengestombeld en zo gaat dat verder want in het navolgende The house of Sant Cassia blinkt de mediterranee duizend keren over, en er waait een zacht “xlokk” windje. Jaja, een “xlokk” windje dus waar we nu weer zijn?, op Malta zeer waarschijnlijk al staat ook dat nergens met name genoemd (tonen! niet vertellen!).

Het vijftien pagina’s tellende verhaal is onderverdeeld in acht hoofdstukken en per hoofdstukje wordt er gewisseld tussen de eerstepersoons- en de derdepersoons-fokaliezaasie. Men zou dat kunnen zien als eksperiment, of als een frivoliteit; als nonkonvensjonalisme, of nog: als “virtuosisme”; gekunsteldheid; interessant- dan wel moeilijkdoenerij. Maar dan: hoe de “hij” “ik” wordt is zo afgemeten, zo fantazieloos presies: om en om, het ene hoofdstuk “hij”, het volgende “ik” (het lijkt verdomme wel een Scorpions-plaat met een ballade na elk rocknummer). De “hij” is de voormalig “ik”; “hij” was in het verleden als kind, puber, adolescent “ik” en er is iets met n verboden liefde, en als “hij” is “ik” een katatone volwassene in het huis van zijn ouders (oeh, en dan moet ik zeker op het puntje van mijn stoel genageld zitten met deze fucking “pageturner” omdat ik wil weten hoe het zover heeft kunnen komen?).

Dat is dus noch n losheid a la Michaux, noch monumentalisties “bibliotheekproza” dat Loriga overal in Spanje om zich heen zag. Het is studentikoos, verhalenwedstrijdnivo, kreatiefschrijvenkursusrommel. Reseptliteratuur: volg de aanwijzingen op het pak en brouw uw eigen niet van echte literatuur te onderscheiden verhalenbundel. Verras uw vrienden! Verbijster uw buren!

En dus sprak Dregke recht toen zijn pseudomonumentalisme sprak. Wat ook kan: ornamentisme, versierselisme, kerstboomisme. Het te weinig van het teveel.

En in deze stijl, deze veel te zware stijl, voert Vella ons langsheen de uithoekigste uithoeken van de wereld, en de meest ontijdelijke tijden van de geschiedenis. Ineens is het 1959 en zitten we met een muiterijopdebounty-achtige whodunnit over een sabotaazjeaksie op n schip (inkl, heel echt ècht en ongelogen waar, n orkestje dat blijft spelen terwijl het schip ten onder gaat) (echtwaar, gijlie denkt misschien dat ik dit verzin om die Vella belachelijk te maken maar het staat er verdomme echt altemaal).

Het vermoeiendste aan dit uitgeslapen, overdaglijk monumentalisme-proza is niet de topzwaarheid ervan; en het is ook niet eens erin gelegen dat de michoneske nosie van de roman als voornamelijk bestaande uit “vulsel” voelbaar is op elke bladzijde van zelfs de korste onder deze kortverhalen (hell, als Vella éénregelige ZKV’s zou schrijven zouden die nog wel te wollig-barok zijn). Het vermoeiendste is zèlfs niet dat Vella kontinu zijn literaire spierballen meent te moeten tonen door ons in een piepklein pocketbundeltje van 137 bladzijden mee te nemen naar alle windstreken, diverse era’s en vele uiteenlopende zjanrûhs (ojee) & zweren (heey baby, kijk mij eens even van alle markten tuis zijn!)

Nee, het vermoeiendste is dat deez hier pseudo-“monumentalisme” anneks nep-“virtuosisme” nergens kan verhullen dat dit een van lauwe kliesjees woekerend zeer gemakzuchtig schrijven is. Devourings is filmies ja, haast alle verhalen hierin zijn filmies tot int beenmerg van dat woord: beeldend: je-ziet-t-ogenblikkelijk-voor-je; of nog: je ziet ogenblikkelijk de bijbehorende hollywoodbeelden waarmede wij allen van kindsbeen af zijn geïndoktrineerd. Meer nog dan dat je de verhalen leest, kijk je ze.

Allicht zijn er mensen op deze wereld die dat als qualiteit zien. Om zo te doen, moet je denk ik film hoger aanslaan dan literatuur. Als woorden instanterwijze beelden worden (en beelden woorden pazzeren dus), mag de schrijver pas straf heten! (elke schrijven een sienematograaf graag!)

Doch. Wel. Ja. Laat ik me niet aan dèze diskussie wagen (en dan weer maandenlang moeten rondlopen met dat stigma van die resensent die zo neerbuigend doet over film zeker) maar slechts konstateren dat het vermogen om alle woorden tot beelden te laten openbreken bij Vella alvast gèèn qualiteit is maar juist “a shocking lack thereof” (en waarom gaat gij nu ineens met dEUStitels smijten, gij?). De uitgekauwde, overbekende filmkliesjees liggen te grijp in elk verhaal. Ik zou u kunnen embeteren met een eindeloze opsomming hiervan, doch ik gaf er reeds n paar (het zinkend-schip-met-orkestje; de bedlegerige hij/ik; het makkelijke sneeuwijstreurnis-truukje) en welaan, nog eentje dan, degeen waardoor ik de bundel bijna uit het raam gooide (op de kop van de buurman en – ofnee laat maar):

In een heusch polisieverhaal, met heusche polisiemannen & verdachten & een onderzoek enzo, naam het altemaal, is daar agent Garcia en die “nodded thoughtfully behind a cloud of cigar smoke” – ik geloof dat The Beasty Boys dat eigenste beeld zelfs nog geparodiëerd hebben in de klip van Sabotage maar Vella parodiëert noch pastiesjeert (tenzij zo geniaal dat ik het niet doorheb). Ja je ziet die Garcia meteen nodden achter zijn kloud van sigar smoke, maar dat vervult mij niet van bewondering voor Vella’s “beeldende pen” (braak!), maar eerder van de intense droefnis die een avondje zappen in mij kan achterlaten (ojee daar ga ik weer).

Ik voorspel Vella dan ook een grootse toekomst. Dit is zoute spek voor de bek van de meerderheid der “literatuurliefhebbers”: lekker weghappende kortverhaaltjes met voorgekookte intrigetjes en plotjes – en de ongeremde woordenwoekering geeft er dan toch nog de schijn van iets literatuurderigs aan. Het is het literarie ekwievalent van de “een beetje van jezelf en een beetje van Maggie”-maaltijd: omdat je zelf de kip en de bosuien moest snijen, kun je jezelf nog wel voorhouden dat je vanavond zèlf gekookt hebt.

Devourings dus in de supermarkt? Jazeker. Bij de kassa. Als impulsaankoop. Tussen de baterijen en de rolletjes King in. Schat, vanavond blijft de televisie even uit hoor we gaan es fijn kultureel doen. En het moje ervan is: dat boekje is alweer gedaan nog vòòr de herhaling van De fucking Wereld Draait Door begint.

tim donker