• Auteur: Kristin Abraham
  • Titel: The Disappearing Cowboy Trick
  • Uitgever: Horse Less Press
  • Datum bespreking: 26 Juni 2014

een studie van als


Partiesiepeer. Partiesiepeer in de mythevorming. Laten we beginnen met een kamer, en ik was een gewicht in die kamer (en zij waren storende aanwezigheden in mij). Nee begin opnieuw.

Begin jongenontmoetmeisje. Ja, laten we daar. Jongenontmoetmeisje of laat het manontmoetvrouw zijn. Laten we beginnen met een verhaal. Dus hebben we personaazjes nodig. Een man en een vrouw, ik zei dat al, want dat krejeert ogenblikkelijk spanning. Er kan van alles uit voortkomen. Eventueel zelfs niks.

Laten we de vrouw Dregke noemen, en de man slechts aanduiden met zijn beroep. Het vuilnismanneken, het piloteken, t schrijverken. Zoiets. Laat t dan maar die laatste zijn, want die kan nog terugschrijven als het moet.

Ze staan of lopen daar. t Schrijverken draagt een bontmuts om een beetje op Rousseau te lijken. Dat is maar zijn manier om tegen Dregke te zeggen pure Vernunft darf niemals siegen.

Alles wat ze doen. De plekken waar ze wonen. Deze lichamen zijn vol nietsen en nooits, en je hebt ze maar te vullen. Ooit leefden Dregke en t schrijverken samen misschien, tegenover de pijn, tegenover pijnen als zijn mond of tandellende.

Op zijn knieën, en zijn gezicht in elke kreek die ze tegenkwamen. Het was nooit genoeg, en t schrijverken had weeral dorst. Zuurdeeg.

Vlees en vliegen.

Haar hand in de pan met stoofvlees, en haar in heur gezicht.

Was ze wel ooit daar?

Hutkoorts, noemden ze dat.

Daar was ze goed in – dat “gebruik je woede niet als je met me praat”.

Hou stil.

Hij denkt aan de manieren waarop haar hand zijn schouder zou kunnen vinden.

Waar komt die dorst toch vandaan? Ze is goed in dingen erger maken.

Zij weer, en de kinder. Een zondagse picknick.

Er waren nooit kinder, natuurlijk. Zomwijlen was er geen zij, ook.

Als hij zijn hoofd zo houdt – presies zo – komt het zweet niet in zijn ogen.

Dit is een kliesjee. Merk op dat het kliesjee scheef hangt.

Kristin Abraham is goed. Ze is goed in cinnemon salted pumpkin seed brittle maken. Daarvoor gebrukt ze salted, shell-on pumpkin seed, mensen, en koosjer butter. Ze is ook goed in vegetariese stoofpotten maken. In zulke dingen is zij goed.

In meer dingen is zij goed. In het verzinnen van bundeltitels bijvoorbeeld. Een chapbook heette Little Red Riding Hood Missed The Bus; en een dichtbundel ging getiteld Orange Reminds You Of Listening – en die vind ik misschien nog wel mojer. Ik weet niet of oranje mij herinnert aan luisteren. Het oker herinnert mij misschien aan luisteren, en sommige tinten blauw. Zwart herinnert me zeker aan luisteren. Oranje herinnert me aan niets denk ik. Het is best een lelijke kleur mensen (straten nu bewijzen dat). Maar das misschien maar een kwestie van lichtval en de titel blijft mooi.

Kristin Abraham is ook goed in het kliesjee scheef hangen.

Bezie dit.

Aan het eind van mijn ronde vraagt de man die altijd staat te barbekjoewen in zijn voortuin of ik zin heb in een biertje. Hij stelt me die vraag bijkans elke zaterdag, en bijkans elke zaterdag zeg ik Nee. Maar nu zeg ik Ja. Ik zeg Ja, want ik heb dorst. Omdat ik dorst heb, zeg ik Ja. Ik zit daar, hij brengt me een Hertog Jan, we praten wat, en onderwijl kloot hij wat met zijn op megaboxen aangesloten telefoon zodat hij muziekjes kan laten weerklinken. Iets andrehazeserigs, hoor ik.

Verzoeknummertjes?, vraagt hij.

Ik mompel wat, weer af, antwoord ontwijkend op vragen als Waar hou je van?, en Waar luister je graag naar?. Ik heb geen zin om hem een band te geven, die hij niet zal kennen; hem een “zjanrûh” (owjee) te geven dat hem niets zal zeggen. Een moment overweeg ik om het bizarste te noemen dat ik ken, zodat hij Kemialliset Ystävät zal gaan opzoeken, of The Brutum Fulmen (met of zonder Ninnuam), of Sun Ra. Maar ik doe het niet. Ik denk dat ik geen zin heb in de obligate IsDitNogWelMuziek?- of LuisterJeHierNouEchtNaar-diskussies die daaruit ongetwijfeld zullen voortspruiten.

Maar als hij blijft aandringen, geef ik hem het eerste dat me te binnen schiet. En het eerste dat me te binnen schiet is het laatste dat ik draaide die ochtend voor ik het kot verliet.

“Swell,” zeg ik, “Too Many Days Without Thinking.”

Na wat aanvankelijk gedoe vindt hij de seedee en ik vraag om het twede nummer. Dus daar zit ik, op een bankje voor de tuin van iemand die ik feitelijk niet ken, ik drink bier, What I Always Wanted schalt doorheen de zomeravond, diene mens blijft me onophoudelijk spareribs aanbieden (& ik hou niet zo van vlees & zeker niet van vlees dat je met je handen moet eten en n oermens gelijk het vlees met de tanden van het bot moet trekken & beleefd sla ik af), de man die naast me zit is zijn vader en die kan alleen maar spreken over nederlandse beatbands uit de jaren zestig, ik spreek daarover mee, denk

Er zijn stemmen op straat. Eén ervan is de mijne

denk

Als zomer komt is het bijna onmogelijk om geen goede tijd te hebben.

En het nummer is af, en mijn bier is op, en ik zit daar nog even & zeg dan dat ik moet gaan, en ik ga. En op de fiets, heeldurweg naar huis terug, denk ik na over wat hier zojuist gebeurd is. Eerstens alleen maar met betrekking tot mijzelf (want hoe slecht denken wij niet over de grenzen van onze wijheid heen): hoe ik altoos weer in zulke situasies verzeild raak & hoe ik vroeger gerust heel de avond bij zoon vent was blijven zitten drinken, toen ik nog geen vrouw had en geen kind en misschien een soort van reden om naar huis te gaan, tot ik, vaak nog voor het middernachtelijk uur op zelfs maar een armlengte genaderd was, uitgeteld ter spertsekensvloer zou zijn gedonderd en dan maar kruipen ging naar daar waar ik niet wilde zijn.

Later bezie ik de scène als een kliesjee. Als een raster dat gebruikt kan worden om keer na keer in sneltreinvaart deze ekzakte scène te herkrejeren. De barbekjoe, de spareribs, de andré hazes, de sixtiesvader, het bier, het zitten, het spreken. Maar wat past daar niet bij. Swell, What I Always Wanted, past daar niet bij. Het maakt van een kliesjee een onherhaalbare scène.

Met deze gedachte in het achterhoofd, verdiep ik mij die avond andermaal in The Disappearing Cowboy Trick van Kristin Abraham. Ik was het boek enige tijd wat uit het oog verloren maar had het enkele dagen voor het zitten in voortuin met bier onbekenden spareribs en muziek opnieuw ter hand genomen.

De woorden komen langzaam. Mijn vrouw crenckt de tievie op zo luid, dat mijn ogen geen woord meer kunnen verstaan. Dus zit ik boven. Op bed, lotus, onder lamplicht. Maar de woorden blijven langzaam komen. Ik breek ze één bij één open, om ze hun zoutige inhoud prijs te laten geven. Op het eerste gezicht is alles bij Abraham zo bekend, dat je geneigd bent te denken dat je de lege plekken ook wel ongelezen zult kunnen invullen.

De archetypes die zij opvoert, kennen wij ommers al ons hele leven. De goochelaar, de cowboy, Roodkapje, de jager, Mozes, de bedrogen echtgenote, Noah, oma, de messenwerper, moeder.

Ook de dekors waarin de gedichten leven, ademen, talen – zijn welhaast ikonies te noemen. Landelijk Amerika. Het weidse Amerika. Het Amerika van bergen & kloven & stenen & freaks & verlorenen & verworpenen & paarden & gordeldieren. Vergezichten. Een Roodkapje heeft de bus gemist.

Richard Brautigan werd wellerus geroemd om het feit dat zijn werk nu eens nìet getekend werd door grotestadsneurose(s); kennelijk was dat een unikum in zijn tijd? Wel, als Brautigan dat werkelijk zo uniek maakte als sommige resensenten leken te denken, dan kan Abraham worden aangewezen als zijn onechte dochter.

Want zij deelt niet alleen Brautigans biotoop; ook zijn gevoel voor vervreemding. Smilla’s gevoel voor sneeuw. Brautigans gevoel voor vervreemding.

Een gedicht tamelik vooraan in de bundel heet A Study Of If. Het is een merkwaardig mengsle van (existensjele) philosophie (mag n mens hier valéryaans roepen?) (n mens mag altoos vléryaans roepen maar het is niet altijd verstandig dat te doen), absurdisme, surrealisme & jongensboekromantiek en in dier voege iets waar Christopher Higgs mee af had kunnen komen. Dieper, of breder, of nog: langszij: de pure taaleksplorasies die Language (de beweging die geen beweging wilde zijn) in herinnering roepen.

Het geeft me een eerste handreiking hoe Abraham te lezen: als een studie van als. Een studie van hoe het zijn kan, had kunnen zijn, hoe het geweest is, hoe het was; is heel ons leven niet taal: bestaat ons hele leven niet uit verhalen?; verhalen als afdrukken, verhalen als simbolen, simbolen als simbalen. Maar de verhalen zijn wel altoos onvervreemdbaar de onze: er zal altijd What I Always Wanted weerklinken, en Dregke zal altijd iets zeggen dat je niet verwacht; de verhalen zijn niet uitwisselbaar: niet met de eigen verhalen, en zeker niet met andermans verhalen.

De gedachte dat iedere leven tot op zekere hoogte een “geschreven leven” is –zeker in hondzicht nee hindsight nee in de achteruitkijk- is n tamelik uitgekauwde. Maar in geen enkel eerder sprookje miste Roodkapje de bus.

Dat is waar Abraham goed in is. Het kliesjee scheef hangen, zodat het spreken gaat, veel sprekender spreken gaat dan de alleroorspronkelijkste noviteit. Hak doorheen deze poëmen, spreekt iemand op het achterplat, & door de witte ruimte die ze omgeeft. Maar fluit niet in het donker – want deze gedichten volgen je naar huis.

BIJvoorbeeld, het gedicht Little Red Riding Hood, Lips like Vinyl:

She knew aspirin institutions,
their relevant sounds, was nervous
and bitter from birth with
no evident cause. She had a secret
gash in her palm from holding on
to the edges of everything too long:
countertops, rims of bowls,
book bindings, frames. As accident
would have it, she let go for a while,
her guard down the way children’s
guards go down in fairytales. She got
lost and torn in the forest, must have
run toward the hunter in flame orange
gear, realizing too late that he was gunning
her down. He listened to the rifle snap
and ratchet, then saw the residual haunt
of her, caustic like her body, tossing back
and forth, grasping at twigs and snapping
in her pointy boots and pearl buttons.

Alles is er. Het sprookje wordt zelfs nog met name genoemd. Kinder in sprookjes dan nog & alles is er. Verloren gelopen in het bos, de jager, het schot dat ontijdig komt. Maar je hakt doorheen het poëem (natuurlijk doe je, want wat kun je anders?), je floot in het donker en het gedicht volgde je naar huis. Het trippelde otter je aan de slaapkamer in, onderbeds wachtend op droomslaap, het kroop in, het was zo dicht bij de dromen, de dromen, Dregkes glorieuze dromen.

Of neem, BIJvoorbeeld, The Choice between Someone & Somebody: alleen de titel al is puur talig; komt onderdeurs weer Language binnen & ook “taalpoëzie” is sedert lange reeds kwait the kliesjee; het konkrete gedicht: poëzie die alleen nog maar naar zichzelf verwijst – is dat niet hoe de mensen in de straten peinzen over dichtkunst: als onbegrijpelijk gebazel dat alleen omwille van zichzelf bestaat? (maar dat zijn de mensen in de straten maar, dat zijn Leo & Janine, en Sergio en Ingeborg maar, en die zeggen zoveel)

Toch, wie hakt, openbreekt, zout proeft, ademen laat, weet dat er iets heel voelbaars is aan het onderscheid tussen somebody en someone – al kan het niet zonder betekenisverlies het neerlands worden binnengesmokkeld. Ook: “The wind here is full of wind, and he’s becoming like / air, not air, air.” spreekt het ieverans in The Choice between Someone & Somebody; en dat lijkt dan weer zoon taalspel: zoon luchtgeworden wind die geen lucht is en vol van wind is – en dan voel je het wajen & je kon zweren dat je haren even wapperden daar.

Daar op bed kon ik zweren dat mijn haren even wapperden vooraleer ik de pagina omsloeg.

Daar op bed, met mogelijkerwijs wel of mogelijkerwijs niet haren die wapperden in een nuur poëtiese wind, vermoed ik mij ineens heel dicht bij Abrahams poëtika. Zij zamelt beelden. Ze zamelt beelden die iedereen kent. Ze zamelt taal. Ze zamelt taal die iedereen spreekt. Deeltjes en brokjes van deez hier poëzie komen zelfs letterlijk van elders: van Andrew Bird BIJvoorbeeld, of Robert Creeley, of uit de Tenach.

Meng het goed door elkaar, en hang het kliesjee scheef, en de dingen gaan iets anders zeggen dan zij oorspronkelijk zeiden. Zo zijn ook onze meest eigen verhalen nooit de kliesjees die ze lijken: iedereen heeft een dodenverhaal, beweert een dichttitel in deze bundel – de verhalen van ons leven; de verhalen van de wereld: hak er doorheen, breek ze open, fluit in het donker.

Een studie van als. Niemand leidt “a scripted life”. Bestudeer het als, en zie: doorheen de kieren van wat is, zijn altijd glimpen van wat zijn kan. Doorheen de krakkels van de kapotgebruikte beelden in iedere kultuur is zicht op de kapotgebruikte beelden van een andere kultuur, is zicht op tragiek, is zicht op dromen, is zicht op het boven-reële – en ook dat is waar. Zoiets.

Want het is niet zo simpel als “Vrouw doodt echtgenoot met bijl”. Misschien begint het in Ohio, waar het boerenland gebeurt (geweldig shot, laten we nu je vogel vinden). Misschien eindigt het als kind dat fluistert “Ik weet niet waar dit was”. Bepaalde dingen hebben we gedaan sindsdien: suiker op aardbeien, sietroensap op appelpartjes. Binnenin, ergens, nog steeds dat Ik gloei wanneer ik wil.

Welaan, het hart krijgt er zowaar een kamer bijgebouwd (of zijn dit Blauwbaards kamertjes?). God heeft zich door zijn kop geschoten, kunnen we eindelijk de zolder verbouwen (hoezee!). En als je in zulke kamers rondloopt, kan alles gealterneerd raken. Je kunt de kou op haar ruiken en het willen uit haar schudden. Maar als gauw als je dat doet, flapperen haar ogen en dat kleine plastieken balletje binnenin ratelt rond. Ze is een rubberen pop en je duwt op haar met je hand, ze is een speeltje dat houvanmij piept (of ikwildedoodmaarwistniethoe). Ze is een peervormig geluid.

Abraham is niet de enige die nieuwe soep brouwt van de relikwieën die elke kultuur biedt – maar haar inzet maakt wel dat haar soep pittiger smaakt dan die van poëten met een gelijkaardig strategie. Ze onthult de mythevorming en nodigt dan uit tot nieuwe mythevorming. Ze toont ons waar de verhalen groejen en laat ons dan gerust om ons gans eigen boeket samen te stellen.

Abraham lezen, is zelf dichten. En ook dat is een kliesjee. Scheefgehangen taalt dat zo: Abraham lezen is zelf dichten na een biertje gedronken te hebben met/zonder spareribs, wijl What I Always Wanted uit buitenspeakers klonk; je dichtte van Dregke ofnee je dichtte van hoe Dregke van de maan dichtte, je veegde de zoutkorrels van je gedicht, je stond op, in de hoek van je kamer zat Roodkapje en ze had de bus gemist, je dacht aan koffie en aan auto’s, je dacht aan hoe mooi de lichtval klonk, je dacht aan water & voor een wijle was de lucht sappig genoeg om te eten –

alle dingen een wijle

alle verhalen een wijle

alle alles een wijle – schrijven tegenin de nietsen en nooits in onze lichamen. Taal lèèft verdomme. Taal bijt je in je kont. Taal maakt het verhaal en het verhaal maakt jouw leven. Dat is de winst, de pure winst van deze hier verdwijnende koejenjongen.

tim donker