• Artiest: Town of Saints
  • Titel: Something to fight with
  • Label: Snowstar
  • Datum bespreking: 25 September 2013

en breekt open, en de violijnsteek, en


- ik weet niet wat ik verwacht had toen ik something to fight with van Town Of Saints in mun speler pleurde, maar toch zeker niet dat venijnige violijntje waarmede opener Stand Up opent. En ik weet niet wat dat venijnige violijntje mij verdermeer verwachten deed, maar zeker niet die klagerige welhaast Cure-achtige zang. En ik weet niet waar ik verwachtte dat die klagerige zang en dat venijnige violijntje zo omarmd samen heen stombelen zouden (liefdeslaantje? bakkerwaarts? of toch maar ouderwets naar t bos?), maar zeker niet in de richting van t wat afgegrazen “postpunk”-idioom met zijn voordehandliggende referensies (Kaiser Chiefs, anyone?). En wel. Ja. Daar toch zijnd. Dacht ik niet dat t bij momenten ineens weer heel sterk naar The Dexy Midnight Runners zou gaan staan geuren, in mijn kot. Nu ken ik onaangenamere odeuren – maar…/

(en af en toe, mensen, af en toe deed Town of Saints me denken aan Moi, Le Voisin en ook al grepen die zelf al terug op vroegere strukturen ik kon niet helpen maar telepateren: je had vast niet gedacht het ooit tot referensieband te schoppen, wel Benjamin? maar Benjamin telepateerde niks niemendal terug)

Er moge laweit zijn. Ik voel me gehumd. Ik voel me gebuzd. Ik krijg de drom niet uit mijn oor. Zout op mijn huid, licht in mijn oog, drenzels in mijn haar. Ik voel me. Iets om mee te vechten. Iets dat openbreekt. Een schedel misschien.

Wat je van seedees verwacht. Ze moment dat ze door ze deur komen, ze briefenbuz ik meen. Je zit daar maar & je drinkt koffij. Of je kweelt een liedekijn voor je zoon. Of je hoest je longen uit je lijf. Of je bent op Uiterst Onhandige Wijze (UOW) de zoldertrap aan het stofzuigen. Of je hangt je zomergaderobe op in de wintergaderobekast van je vrouw en je peinst Daar komt zeker en vast ambras van!, en dan peins je Ha! Ambras!, want t kan soms zo jolijtig zijn, zoon klein ambraske int kaske. Of je graaft je neus uit. Of je vloekt op je pijnlijke onderrug. Of je vraagt je af wanneer de eerste keer was dat een zesjarige je liet inzien dat de kustlijn lelijk is, of is dat iets uit een gedicht van Charles Bukowski misschien? Of je denkt eraan de pakken hagelslag op alfabetiese volgorde te rangschikken en dan moet Venz achteraan. Of je zit daar maar. Of je bent van plan uit wandelen te gaan met je zoon en je legt hem in zijn kinderwagen en je vraagt je af wat die rotzooi op de banden van zijn kinderwagen is is dat stront misschien en je zakt door je knieën en je zit op de grond met je neus vlak boven wat je meent dat stront is op de banden van de kinderwagen van je zoon en voor geen duidelijke aanwijsbare reden hoedanook word je je ineens bewust van de situwaasie dat je op t punt staat te ruiken aan hondenstront op de band van de kinderwagen van je zoon en je denkt waar ben ik in fucksnaam mee bezig – dan.

Op zulke momenten, bedoel ik. Komt de possboje. Tenzij die komt als je net t huus uit bent, want dat kan ook. Maar ik geloof dat ik tuus was die keer. En dat ik daar zat en dat ik dacht ha post, en dat ik opende. Enveloppe. Wat niet vaak voor komt. Meestal laat ik die een tijdje liggen: enveloppen met inhoud. Daar zit seedee in dan misschien; daar zit boek in dan misschien; dat laat ik even liggen dan, even op kamertemperatuur komen, een goede wijn gelijk (ik ga hier niet van antikameren spreken natuurlijk, zoiets begrijpt n onbegrijpende).

Maar ik maakte op, voort en vuts, en snel ook, nog voor de koffij koud was zeker. Dat abstrakterige hoesje. Ja wat is dat? Dat is toch godverdomme geen kollaazje zeker? Kollaazjes zuigen. Maar dat lijkt wel een plant, en bovenkant van een wereldbol en iets dat ik niet ganz duiden kan maar dat wel een klein beetje op een lederen jekker trekt (ik had een lederen jekker ooit, echtwaar, zo midjarennegentig, had ik een lederen jekker, ik liep er ooit es mee naar t stasjon om die stomme peter en die nog stommere ymkje op te halen en ik dacht ik loop hier in mijn lederen jekker naar het stasjon om twee gasten die ik niet wil zien op te halen, hoe triest is mijn leven geworden? En de treindeuren openden en peter en ymkje stapten uit en ymkje zei Leuke jas en ik zei Dank je!).

En ik klap open en zie nog meer vaag artwork, en ik dat dear friends and families gedankt worden for support maar ik las in de eerste instansie dead friends and families en ik wist niet of ik dat intrigerend vond of pateties. En ik draai om en zie dat t n nummer geeft dat Trapped Under Ice heet en dat is ook een nummer van Metallica. En The Microphones heeft (ja the microphones HEEFT, want the microphones is nuur Phil Elverum, dat wist u toch wel?) ook een heel mooi & enigszins creepy nummer over onderwater blijven wijl ze water freezt above yr head.

En al die dingen zag ik, en dacht ik, dus ja, wat verwachtte ik heeltemaal van die Town Of Saints? Niets. Alles. Iets daartussen in. Behalve.

Wel. Ja.

Laatst ging het. Met mon buurman Sergio naar n konsert. Dat was Johnny Dowd en twas in de spiegelbar van Tivoli maar dat doet nauwelijks ter zake. We zaten daar, op t eind, de band al weg, Dowd al weg, de meeste mensen al weg, nog aan n tafeltje, en we mekkerden wat over muziek. En Sergio deed mekkeren daar dat er tegenwoordig eigenlijk nauwelijks nog muziek was die m echt wist grijpen en ik zei dat dat kwam omdat er al heel lang geen grote schokgolf meer was geweest. Lijk punk weet je, ik zei, lijk heavy metal weet je, ik zei, lijk grunge weet je ik zei, of lijk britpop of voor mijn part postrock, of voor mijn nog partere part dubstep. Zoon schokgolf die heel erg snel heel erg oud wordt maar die in de kop soms nog wel ns n moment of twee hebben wil waarvan je opkijkt. Dat. Is. Al. Zo. Lang. Niet. Meer. Geweest. Ik zei. De beweging, de jeugdbeweging, en toen brak ik uit in gezang: “ich möchte teile einer jügendbewegung sein ich” maar mijn ekskuus was dat t al laat was en leeg in de zaal en dat ik al een wijntje of drie ophad.

We kwamen te spraken over het teruggrijpen op oudere mjoeziekzjanrûhs (moet je net bij Johnny Dowd zijn): men grijpt terug op wave, men grijpt terug op punk, men grijpt terug op haast alles, men grijpt niets nieuws. Dat zeiden we altemaal daar in dat zaaltje want we waren mannen van de wereld en we hadden wijntjes op en datteme toffe jongens zijn dat willen we weten.

Deez Town of Saints hier kent ook wel een ding of twee van teruggrijpen. Gegrepen wordt er, terug, op folky dingen & gegrepen wordt er, terug (doch in mindere mate), op post no & new wavey dingen.

Maarja. Doorheen dat alles. Owkee, dit is een af en toe veel te vrolijke en veel te jolijtige plaat, en men predikt af en toe veel te overduidelijk een hoopreligie. Want zelfs als je een strange color of hair hebt, of als je stuck for years on the sixth floor bent & you’re eating cornbread; zelfs als je that complete case of failure bent (well, at least in yr own head) kan het altemaal nog wel goed komen: you can always stand up, with a heavy heart and a heavy mind, you can always stand up.

En de riedeltjes en de loopjes, het is gekend, van haver tot gort, je moet hier niet zijn om iets om je oren te krijgen dat je nog niet eerder hoorde. Nee. Waar. Het is alles waar. Maar New Skin laat zien nee horen dat pedaalstaal ook heel goed kan wèrken en het twede deel van Stand Up is n aangenaam zacht regentje & alles is lief (al had dat koortje heel best achterwege mogen blijven hoor), en Direction is zoon troostrijk wiegeliedje, en het wiegt ik zeg, en de wolken, en breekt open, en de violijnstrijk, en –

Wel. Als ik hipper was dan ik ben, en de juiste kleren had, en het juiste haar, en de juiste dingen zei dan kon ik bij De Wereld Draait Door aanschuiven en iets mompelen over Town of Saints als een “guilty pleasure”, want zo noemen we in 2013 dat wat we in de negentiger jaren nog “camp” noemden: hee wij zijn wel intelligent hoor & wij hept wel een goeje smaak hoor & wij weet wel dat dit niet vrij is van fouten, maar we kunnen dit mooi vinden, misschien op een beetje ironizerende manier, die beetje ironizerende manier die zegt dat wij ERBOVEN staan, en dan moogt wij het carefree mooi vinden – maar.

Maar ik ben niet hip en ik heb de juiste kleren niet en ook het juiste haar niet en zeer zelden zeg ik de juiste dingen. En als something to fight with gedaan heeft met doorheen mijn speakers te klinken, en de stilte terugkeert, voel ik me goed, voor het eerst in weken voel ik me gewoon goed, en ik neem de laatste slok koffie en ik denk Dit is gewoon een klein & zweervol plaatje okee.

En meer moet dat soms niet zijn.

tim donker