• Auteur: Harry Vaandrager
  • Titel: Koprot
  • Uitgever: Het balanseer / In de Knipscheer
  • ISBN:
  • Datum bespreking: 1 Juli 2013

duisternis ingewikkelder dan praatjes & andere klote(n)rij


Wanneer was het? 2005? 6? Weet jij dat nog? Ik zocht mij een boek, ik zocht mij Walter Serner, ik zocht mij De elfde vinger. Ik zocht, en vond uiteindelijk. Bij een Rotterdamse boekverkoper. Die heette Harry Vaandrager.

Dag Rotterdamse boekverkoper, mailde ik, en Dag mailde hij terug. We bleven mailen voor een wijle. Ik vertelde dat ik zoon beetje sleutelde aan dit hier blaadje dat Leve Kraakpen! heette (ja dat deed ik nog in die dagen, het waren andere tijden, het waren betere tijden ofnee 2006 –als die het was- was een van de gele hond gescheten kutjaar), Rotterdamse boekverkoper mailde mij dat hij ook schreef; dichtte en schreef (dichten is niet schrijven, dat ga ik bij nu toch niet meer uit moeten leggen of wel?).

Hij mailde me een manuskript, zelfs. Aan Barrels heette dat. Ik beloofde te zullen lezen, en te zeggen wat ik al lezende zoal gepeinsd had. Ik beloofde maar deed Niet. Zo gaan die dingen soms. Daar zijn liedekijns over gemaakt zelfs. Zoals. Zoals euh… Zoals So this is how it feels to be lonely / this is how it feels to be small / this is how it feels / when your word means NOTHING AT ALL.

Ik printte t wel uit, en zeulde er zoon beetje mee door het huis langsheen al mijn favoriete leesplekken. Bladerde in. Keek. Verloor zo hier en daar een pagina. Mijn vrouw heeft dat niet graag. Al die rotzooi van mij. Al die boeken blaadjes kladjes vodjes & pennen overal. Dus ik las maar niet meer verder.

In 2010 verscheen bij Nijgh & Van Ditmar (Rotterdamse boekverkoper haadt al gezeid dat t Vic ging zijn) de dichtbundel Wat telt is van niets gemaakt; Vaandragers debuut (al zoemt er een Bezige Bij rond die Langs toendra’s heet en die als vroeg als 1978 het levenslicht zag).

&

het viel me een weinig tegen, Rotterdamse boekverkoper. Ik had meer van u verwacht. Het was me wat pozeerderig hier en daar. Te opzichtige woordwoede in keesvankooteneske neologismen als “snoezepoest”, “barrelen”, “kraams”, “kuttepruttend”, “moroos”, “wangebeden”. Teveel duisternis, geweld en oorlog (op haast elke bladzij dendert wel een tank voorbij). Teveel drank, teveel meisjes. Teveel jazz (want op je sax moet je strijken biefstukken roken krokodillen beminnen). Teveel zinnen van het kaliber “Mijn geblafte en geblufte woorden / verzuipen in de stilte.”, “Ach, we neuken wat / schrijven wat / tussen de kier / van leven en dood.”

Hier was een dichter aan het woord die droop van misere, doodsdrang, drank, muziek, sex en ellende. En ja. Elke goeje dichter doet, kpeins. Maar niet zo opzichtig. Godverdomme, monneer Vaandrager: NIET ZO OPZICHTIG! Het verschil tussen tonen en (ver)tellen, ik kreeg het op school al te horen. Je kunt iets ook voelbaar maken zonder het de lezer met elke andere zin in te zwepen. Ik vond het teveel waardoor het, gek genoeg, net weer te weinig bleek. De poëtiese pedant van heavy metal: met de versterker KONTINU op elf gaat het na een paar nummers al langs je kouwe kleren afglijen. Eerst raak je gewend aan de overdrive. Daarna doet het je niks meer.

En dan! Joepie! Dat Aan Barrels waar ik t manuskript nog van bezat (waar? in ergens een la. welke la? die la waar ook die seedee van hildur gudnadottir ligt denk ik dan) verscheen bij de door mij zeer hoog geachte uitgeverij het balanseer. Het Balanseer is het summum. Ik ken niet veel uitgeverijen die een blinde koop waard zijn. Nee ik ken er geen. Of wel. Eén. het balanseer (hoewel - Lucas Hüsgen…? vele malen probeerde ik Plooierijen van geschik te lezen. alle keren moest ik de handdoek in de ring werpen. onleesbaar? onleesbaar. Hüsgen lijkt veel meer voor zichzelf te schrijven dan voor wie dan ook. & ik versta dan ook wel dat Querido hem buiten smeet; ik ben alleszins niet zo heel erg benieuwd naar weer zo vele, zo heel erg vele, zo veels te vele woorden meer van Hüsgen zelfs niet als het balanseer die veels te vele woorden uitgeeft).

Maar ow. Ok. Rotterdamse boekverkoper die al bij al toch ook niet halfslecht was plùs Het Balanseer. Moest. Iekwallen. Een geweldig boek. Toch? Ja? Nee?

Ja. Nee.

Goed. Het idee was geniaal. Een NEEzeggers boek. Het NEE kan zo mooi zijn. Kees ’t Hart, hij is een minder dan matig prozaschrijver hij is een net iets meer dan matig poëzieschrijver (god dat bijkans twintigpagina’s lange Tuitjenhorn-gedicht dat maar doorzeikt en zeikt over voetbal in t algemeen en voetbal in poëzie int biezonder daar is echt geen doorkomen aan; zijn Zappagedicht is dan wel weer vrij goed en niet alleen maar omdat het over Zappa gaat) schreef een prachtgedicht over het NEEzeggen. Het heet eenvoudigweg Nee. Raster deed ook ns iets over NEEzeggers. Er kan zoveel meer gezegd worden over het NEEzeggen dan NEE alleen.

Dat begin. Van Aan Barrels. Dat zo briljante begin.

Nee. Nee. Nee nee nee. Het is nee, en het blijft nee. Nee. Duidelijk? Niet anders dan nee. Voor altijd nee. Drie letters. N.E.E. Nee nee nee. Het is nee. Nee nee neeeee. Alleen nee. Nee, nog niet duidelijk?

Nee. Nee en nee. Nee. Flikker op. Het is nee. Nee nee nee.

Het is nee, meer niet. Neeeeeee. Nee nee nee. Nee dus. Nooit niet. Natuurlijk niet. Het is nee. Nee. En nee en nee en nee en nee en nee. Het blijft zeker nee. Nee nee nee. Nee is nee. Nee dus. Nee. Begrepen? Nee nee nee. Niets anders. Nee. Moet ik het herhalen? Nee. Het is nee. Nee. En nee. Punt uit. Nee. Nee. Het blijft nee. Reken mar. Nee nee nee. NEE.

Ik zeg nee.

Dit gaat het beste boek worden dat ik ooit zal lezen, dacht ik (en: wat is nee eigenlijk een raar woord). Neezeggen. Nee tegen het woordenboek (want het woordenboek kon volgens hoofdfiguren Marc, Tom, Peter en Victor best een hoop “mietjeswoorden” missen). Nee tegen de maatschappij. Nee tegen de mensen. Nee tegen dat wat men leven heet, zulke dingen. En dan kwam er ook nog een gevangenis aan te pas. Wat kon er mojer zijn?

Veel, veel kon er mojer zijn, Rotterdamse boekverkoper! Het spijt mij, ik vond het hier wat slecht gejat van A Clockwork Orange en daar een soort hername van het fucking “zelfkantboek” waar we in de zestiger jaren een overload van hebben gehad. Ik bedoel uw verre familie, de fameuze reus van Rotterdam. Ik bedoel Ewald Vanvugt, voor dat die overgepolitiekiezeerd raakte. Ik bedoel Ari B Hiddema, toen die nog schrijven kon (zo ongeveer ten tijde van zijn eerste roman, en daarna niet meer). Ik bedoel, in mindere mate, Toine Brulin. Ik bedoel misschien zelfs wel fucking Jules Deelder. Ik bedoel zeggen, het las als een roman die vijftig jaar geleden geschreven had moeten zijn. Maar niet was.

En dan weer dat overtrokken weltschmerz-zweertje. Weer die bijna opdringerige duisternis. Die alteduidelijke zwartgalligheid. En dan dat kliesjeematige Zware Jongens-taaltje: “Hij is te onstuimig, Peter. Dat is niet jofel in de lik. Linke soep.”

Dat is niet jofel in de lik? DAT IS NIET JOFEL IN DE LIK??? Is that guy kidding?

MAAR!!! Drie maal is scheepsrecht. Want nu is Harry Vaandrager back with a vengeance. Zijn derde-maar-eigenlijk-vierde boek is getiteld Koprot. Er wordt gezegd dat het een verhalenbundel is maar het leest als een roman en daarmee bevindt Rotterdamse boekverkoper zich direkt in goed gezelschap want van Berckmans’ boeken werd òòk beweerd dat het verhalenbundels waren en die lazen òòk als romans.

Ook zegt het dat openingsverhaal Het zwart (in mijn beleving dus gewoon het eerste hoofdstuk) “mogelijk” te lezen is als een vervolg op Aan Barrels maar heel Koprot is als u het mij vraagt (u vraagt het mij niet) een Aan Barrels II. Nijgh en Van Ditmar is uit de piksjur nu, geen Vic meer (werkt Vic überhaupt nog wel bij Nijgh?) (he’s a nice man, Vic. echt waar. ik mocht m een paar keer spreken. he’s a nice man, he’s a nice man), maar schippers naast Mathilde p’don ik meen het balanseer zijn ditmaal min moaten van In De Knipscheer.

Maar deze boot wil altijd nog niet goed varen (okee genoeg met de nautiese terminologie nu). De levensmoeheid en de algehele tristesse liggen er weer dik bovenop, te dik misschien wel. Of: nog niet dik genoeg. Vermoedelijk is dit het probleem met Vaandrager: hij schrijft je naar een plek waar je dan wel net zo goed de genadeklap kan krijgen. Maar die klap geeft hij je niet. Zijn werk is voorbij alle subtiliteit, maar totaal loos gaan in postapokalipties destruksieproza à la –welja- Berckmans durft hij nèt niet. En dan hou je iets over dat wìl zijn, maar niet ìs; schreeuwt maar niet slaat, dreigt maar niet doet.

Taal die schuurt, maar niet snijdt.

(een hond die blaft maar niet bijt)

Taalworsteling is gekend onder schrijvers (herinnert u zich de wil het woordenboek straf uit te dunnen in Aan Barrels?). Taal is je materiaal, en dat materiaal ligt klaar. Je kunt niet uitgedrukt krijgen wat je materiaal je niet toelaat uit te drukken. Je kunt niet over de grenzen van de taal heen schrijven.

Het is altoos mogelijk een totaal nieuwe taal te bedenken, die geen woord meer gemeen heeft met de oude, uit onvrede verlaten, taal. De literatuurgeschiedenis kent eksperimenten in die richting (ik noem hier alleen maar een Robberechts & de rest zoek je zelf maar uit) (het verbaasde mij dat Femke Robberechts kende onafhankelijk van mij). Doch al te dikwijls is dan het gevolg dat niemand je meer verstaat (ofwel dat ìedereen àlles verstaat op zijn eigen manier) (L=A=N=G=U=A=G=E, anyone?). Dat maakt je nuevotaal kontraproduktief: het schrijversmateriaal wordt zozeer uitgebouwd dat ook het onzegbare gezegd kan worden, maar het gevolg ervan is dat niemand je meer verstaat.

(ik denk hier ineens ook aan de omgekeerde beweging die Stefan Themerson maakte: semantiese poëzie. Een zo eenduidig mogelijke taal, kaalgestript van alle assosjaasies; bevrijdt van het redundante vuil dat de orzjienele bedoeling ervan verduistert; of, in de woorden van Themersons driebenige held Bayamus: “Pleur weg die mistifikerende aureolen van konvensjonele, tradiesjonele, patriottiese, artistieke, morele, gangbare lokaalkleurassoosjasies & vervang ze door neutrale woorden, rigoreus akkuraat, konformerend dicht tegen de vereiste standaarden van presiesie”.

Rezulterend, voor Thererson in poëzie als: What is ceiling for my neighbour downstairs / is floor for me / How can we ever find one another / if / unwilling / to replace words by terms / and call it: Horizontal structure of wood or other material / dividing storeys of a building.

het is duidelijk: dit is niet de taal uitbouwen maar m verkleinen. al gebeurt het dan met min of meer hetzelfde doel)

Er zijn manieren om je los te zingen van de tradiesjonele taal, zonder aan verstaanbaarheid in te boeten. De manieren van Anthony Burgess, JMH Berckmans, Louis Paul Boon. Marcel van Maele, Pjeroo Roobjee, Georges Perec, CC Krijgelmans en ReYoung bijvoorbeeld (toe neem but a fjuuw).

Daarbij wordt de taal voor de ogen van de lezer afgebroken en opnieuw opgebouwd. Omdat die de afbraak ziet gebeuren en de brokstokken waaruit de nuevotaal is opgetrokken herkent als de zojuist verlaten taal, blijft de verstaanbaarheid gegarandeerd. Wordt zelfs –als bedoeld- alleen maar groter.

Vaandrager gaat nergens zo ver. Nog steeds niet. Nog altijd niet.

Hij bedient zich immernoch van oude strukturen: grammatika, opbouw, techniek. Zijn keesvankooteneske neologismen werken als speldenprikjes en nooit als voorhamers. Zijn wens tot afbraak blijft hij echter wèl onophoudelijk naar voren brengen. Daardoor krijgt hij iets van een klein kind dat staat te dreinen in de hal, maar nooit de moed vindt het ouderlijk huis te verlaten.

“Ik voel aan mijn kloten dat de duisternis ingewikkelder is dan de praatjes erover” zegt hij ergens in Koprot. En dat is het, Rotterdamse boekverkoper. Dat is het presies. De nagel op de kop. De duisternis ìs ingewikkelder dan (jouw) praatjes erover. En simpelweg het licht uitdoen, maakt nog geen duisternis.

(ow klinkt dat wat alteveel als een sjienees spreekwoord?)

Vaandragers boeken zijn totnogtoe vooral praatjes over de duisternis geweest. Om de ècht duisternis maksimaal toe te laten in zijn schriftuur gaat hij nogal wat maniërismen moeten kwijtspelen; wat darlings killen uiteraard; wat zonnen uit de hemel schieten misschien.

Alleen maar zèggen dat je het altemaal beu bent als kouwe pap, werkt niet. Je moet het voelbaar maken.

(ow nu klink ik godverdomme als mijn toenmalige dosenten op die verrekte kutopleiding)

Zijn boeken zijn vooralsnog doorspekt met duistere pleetegeltjeswijsheden uit de duisterepleetegeltjesfabriek. “Wie niet bereid is te sterven, is al dood” zegt hij bijvoorbeeld. Weze dat zoals het zij, het is een weinig pateties om het boudweg op te schrijven, Rotterdamse boekverkoper.

En zelfs jatten bij de betere duisternisschrijvers werkt dan niet meer. “Ik ben een mond. Alleen maar een mond. Met daaromheen een kadaver.” – wat we dan weer kennen van Beckett. Die tejaturtekst voor alleen maar een mond. Hoe heet het weer. F’domme. En ik kan dat boek nergens meer vinden. Gaf ik het ooit aan jou, Femke?

“Ik ben platgetrapt door de laars van de wanhoop”. Nog zoon zin. Ik ben platgetrapt door de laars van de wanhoop? IK BEN PLATGETRAPT DOOR DE LAARS VAN DE WANHOOP? Is that guy kidding? Loodzware zinnen zoals deze zijn er veel te veel in dit boek. De lezer krijgt ze als bakstenen op zijn kop gepleurd, geraakt na een paar bladzijden verdoofd en voelt dan niks meer. En nee, dat is niet alsnog die genadeklap waar ik het over had. Vele kleine klapjes maken nog geen grote, al kan het effekt misschien gelijkaardig zijn.

Nee. Niet. Kleine klapjes verdoven. Een grote skoort een totale knock-out. Je wilt je lezers niet verdoven. Je moet dat niet willen. Je moet ze dood willen slaan. Of ze tot ongekende hoogten opstuwen. Ze levender maken dan ze ooit waren. Eén van de twee. Maar niet de verdoving van rijstebrei, van dikke kouwe pap, van eindeloos neerzeikende regen. Dat niet. Dat nooit.

Het frustrerende is dat Vaandrager misschien wellicht mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) een meesterwerkje in zich heeft wonen. Zijn levens- en taalgevoel deugen. Zo ook zijn literaire smaak (voor zover mij bekend)(hij vindt clément pansaers goed. veel meer is er niet voor nodig om my friend till the end te zijn). Doch om dat meesterwerkje geboorte te geven gaat hij moeten kiezen. Voor minder, of voor meer. Voor het verpletterende proza van de illuzielozen. Meer. Of voor een wat onderhuidser woekerende weltschmerz, die zijn prezensie niet meer om elke andere zin zonodig moet bewijzen. Minder.

Dan. Ja dan. Maar alleen dan.

En o, dat boek van Walter Serner dan, hoe is het daarmee gegaan?, u vraagt? Hum ja. Alsof de duuvel ermee speelde (of wie er ook over gaat). Ook dat viel me een weinig tegen. Serner keerde het avantgardistiese Cabaret Voltaire (de beweging, niet de band) èn Dada als geheel in 1921 definitief de rug toe, enigszins teleurgesteld me peinst (ik, dr. Nobel Prijs, teleurgesteld???). Tristan Tzara mocht daar wel of niet iets mee van doen hebben gehad. Hoe ook, De elfde vinger bleek een verzameling pseudo-dadaïstiese, semi-erotiese “krimi’s” die mij maar half overtuigen kon.

Walter Serner is al zeventig jaar dood. Die gaat niet meer die verpletterende roman kunnen schrijven die Harry Vaandrager zomaar wel eens schrijven kon in dat hoger geschetste “alleen-dan”.

Doe je best, Rotterdamse boekverkoper. Doe je stinkende stinkende best.

tim donker