• Auteur: Kenneth Goldsmith
  • Titel: Seven American Deaths and Disasters
  • Uitgever: powerHouse Books
  • Datum bespreking: 20 Juni 2013

Ramp. Reclame. Dood. Weerbericht.


Je zult er maar wonen. Je. Daar. In dat maffe Amerika. Jouw kultuur is de wereldkultuur. Dan. Als je er woont. Daar. In dat maffe Amerika. Jouw geschiedenis is de wereldgeschiedenis jouw rampen zijn de wereldrampen jouw betreurde doden zijn de betreurde doden van de wereld. Als je er woont. Daar. In dat maffe Amerika.

Kenneth Goldsmith schreef met Seven American Deaths and Disasters een bundel met daarin een zevental prozagedichten over Amerikaanse rampen, drama’s of doden (no shit!). Zij zijn: de aanslagen op John F. Kennedy, Robert Kennedy en John Lennon; de ramp met de Challenger, het drama op Columbine High School, 9/11, en de dood van Michael Jackson.

Denk ik: Zou dat hier kunnen? Zou enig neerlandse dichter hier mee weg kunnen komen? Een boek als dit maken over, wel let’s see…,,, de aanslagen op Theo van Gogh en Pim Fortuyn; de Bijlmerramp; de Volendamse kaffeebrand; de vuurwerkramp in Enschede; de ramp met de Hercules en de dood van André Hazes? En dat dan niet truttig wordt, vervuld van spruitjeslucht, of juist te ironizerend, of eng-nasjonalisties, of gewoonweg suf?

Sowieso gaat dat –zelfs zonder taalbarjère- geen mondiale seller worden. Misschien dat Fortuyn en Van Gogh ook buiten Nederland of zelfs Europa nog wel bellen doet rinkelen, maar veel van onze andere Grote Rampen zijn toch buiten onze landsgrenzen nauwelijks bekend. En zelfs daarbinnen… - moest u niet eventjes hard peinzen hoe dat ook alweer zat met die Hercules? En weten we van al deze gebeurtenissen nog presies te herinneren Waar We Waren Toen We Het Hoorden?

Maar met die wereldmacht. Ja. Dan werkt dat toch zo. Je kunt dat leuk vinden. Je kunt dat eventueel ook niet zo leuk vinden. Maar deze zeven Amerikaanse doden en rampen zijn voor niet-Amerikaners even voelbaar, echt en gekend als voor de Amerikaners zelve.

De gemiddelde Amerikaner haalt daar waarschijnlijk alleen maar zoiets als “(lands)trots” uit, maar ik kan me voorstellen dat het ook ongemakkelijk kan doen voelen: leven in de etalaazje (of de doorlopende real life soap) die Amerika heet. Dat heel de wereld je leed weet, en er ook nog in denkt te delen. Dat heel de wereld je politiek denkt te kennen, en er oordelen over heeft. Dat iedereen wel weet hoe dat zit, daar bij jullie tuis in jullie Amerikaanse huizen op jullie Amerikaanse banken en aan jullie Amerikaanse eettafels. Want dat zagen we. Bij Friends, en Dallas, en Seks and the City en in die talloze talloze hollywoodfilms die we zagen.

Seven American Deaths and Disasters kan alleen maar de impact hebben die het heeft omdàt het American deaths and disasters zijn. Dierhalve kan het gelezen worden tot in Europa, tot int kot van uw resensent. Misschien is de impact alhier nog wel iets heviger ook. Omdat Wij Europeanen Kenneth Goldsmith, dichter ommers, beschouwen als één van de onzen. Een van de goejen. Een dichter is natuurlijk niet zoon foute redneckamerikaan dus we weten al dat 9/11 niet zal worden ingezet op één of andere verwerpelijke anti-islamietiese manier.

Maar wat dan wel? Wat kan er nog gezegd worden over deze zeven door en door gekende Amerikaanse rampen en doden? Die iedereen weet, iedereen kent, iedereen drapeert met meningen en ideeën en opvattingen? Wat kùn je erover denken?

Het eerste dat ik dacht, was Hoort Jackson ècht wel in dit rijtje tuis? En het twede dat ik dacht was Wat voor nieuws kun je hier nog over zeggen? Wat kun je zeggen dat niet allang al gezegd is?

Niets, moet ook Goldsmith gedacht hebben. En dus kiest hij ervoor om te (laten) zeggen wàt allang gezegd is. Hij kiest deze vorm tamelik radikaal, zoals ook in het verlee zijn vormkeuzes nogal eens radikaal waren. Door dit radikalisme zijn Goldsmiths werken wellerus als “onleesbaar” of –erger nog- “niet serieus te nemen” terzijde geschoven. Dat gevaar loopt een iegelijk die buiten de oevers van het gangbare treedt. Wat de boeren niet kennen, dat lezen zij niet.

Zelfs in dat verre Amerika, waar de eksperimentelen ten minste nog uitgegeven worden – en de laatste desennia zelfs iets aan terrein lijken te winnen, is de meenstroom altijd nog de tradisjonalistiese literatuur. En zelfs in dat verre gekke Amerika peinst de gemiddelde lezer dat aldiegenen die afwijken van de meenstroom een stelletje pozeurs zijdt. Men spreekt niet op radikaal andere wijze omdat dat wat men te zeggen heeft niet op de gebruikelijke manier gezegd kan worden; men spreekt op radikaal andere wijze om op te vallen, gek te doen, moeilijk te zijn. Verder dan dat oordeel hoeft de Gemiddelde Lezer niet na te denken over mogelijke redenen van een breuk met de konvenzies. Niet in post-beatnick USA en al heeltemaal niet in dat vertruttende Europa dat langsom wel konservatiever lijkt te worden dan hedendaags Amerika.

Luister. Ik ga je een verhaal vertellen. Luister. Het is verhalenverteluur. Luister. Die afnemende bereidheid nà te denken. De dood van het “denkende lezen”. Luister. Dit erover. Luister. Ik moet. Ik moet je dit verhaal vertellen om te illustreren hoe afnemend, de bereidheid na te denken over vormeksperimenten.

Ik zat daar dus. In mijn bloedeigenste achtertuin. Met koffie, en boeken, en buurman. Die kwam op kraamvisite. Maar mijn vrouw was allang weer naar boven met Luuk om hem te voeden, en misschien sliepen ze inmiddels wel, wie weet. Maar mijn buurman zat daar nog, en dronk zijn koffie en praatte zijn praat. Die tiep praat altoos maar zijn praat, en soms smeets ik daar een weinig mee, en soms zeg ik iets terug, en soms luister ik alleen maar, en soms onderbreek ik hem, en soms zijn we het eens, en soms niet.

Maar die keer zat hij daar, en geheel momenteelderlijk was hij stil. Stilte is woordenleegte die ik onmiddellijk volbouwen begon natuurlijk, want samen zwijgen doe ik enkel en alleen met mensen van wie ik hou. Ik zei iets, om maar wat te zeggen. Ik liet van mijn tong afrollen dat wat vooraan lag, en dat was: Ik resenseer nu Seven American Deaths and Disasters van Kenneth Goldsmith. Goldsmith wordt geliefd alom gehaat alom verguisd alom. Eerder schreef hij Fidget dat meedogenloos elke beweging dokumenteert die zijn lichaam maakte op Bloomsday 1997 van tien uur soggends tot elf uur saavonts. Meer dan dat is het niet. Een opsomming van elke slik, ieder gebaar, elke spiersamentrekking, whatever. Er zijn mensen die dat geweldig vinden. Er zijn mensen die het haten.

(dat Kenneth Goldsmith ook Soliloquy schreef; een boek waarin hij genadeloos en zonder enige terughoudendheid ELK woord in noteerde dat hij sprak in de week van 15/04/96 tot 21/04/96 verzweeg ik maar voor buurman)

Buurman grijnsde. Want zoon zoort fan Fidget een boek noemen, dat is natuurlijk raar. Daar moeten de Mensen van Goede Smaak mee lachen. Allenig maar vertellen wat er een dag lang in uw lichaam rondgaat, dat is geen boek. Boeken hebben personaazjes enzo, en van die dingen die we plots noemen, en een kop en ook een staart (en toch is een boek nooit een paard) dus hoeneer je me hier zoiets zit te vertellen, DAN LACHEN WIJ ALLEEN MAAR. Daarna zweeg buurman weer. En grijnsde nog eens. En zei

en begon praten, over. De Angst van de Doelman voor de Strafschop. Die hij aksidentelerwijze aan een andere schrijver toeschreef ook nog eens. Ik weet niet meer aan welke. Maar niet aan Peter Handke. Is Peter Handke een overschat schrijver?, zo vraagt Vogelaar zich af. Er zijn schrijvers die vele malen erger overschat worden dan Peter Handke, zo zou ik Vogelaar antwoorden als Vogelaar mijn buurman was in plaats van buurman daar.

Buurman zei er iets over. Hij zei er dit over. Dat die schrijver, die Handke (die hij dus niet Handke noemde maar anders doch ik ben vergeten hoe) dan bijvoorbeeld ergens altemaal leestekens achter elkaar zette. En weet je wat buurman daarover zei?, over allerlei leestekens achter elkaar zetten? Brees jezelf. Echtwaar. Doe. Hou u vast aan de randen vant buro, vant bed, van de plee, waar u ook zit met uw laptop of uw tablet of uw dingens of uw wat dan ook. Buurman zei dit:

JA EN DAT STOORT DAN NIET EENS. Dat is wat buurman zei. Dat stoort dan niet eens. Zoon schrijver zet een hele hoop leestekens achter elkaar en buurman kan daar gewoon overheen lezen hoor. Die leestekens storen hem. Niet eens. Hij zei niet: Dat vond ik wel mooi. Of: het ontregelde me. Of: ik vroeg me af waar dat goed voor was, al die leestekens achter elkaar. Nee. DAT STOORT DAN NIET EENS. Dat is het. Sommige eksperimenten zijn storend. En andere eksperimenten zijn NIET EENS zo storend. Maar nadenken waarom er daar op die manier geëksperimenteerd wordt? Nee. Dat doet een welopgevoede buurman niet.

(deze onbereidheid, disbereidheid, wanbereidheid – naam het – na te denken over het nut van afwijkingen van de gangbare vorm is niet nieuw. ik denk hier aan the descent of alette van alice notley uit 1992, een dichtbundel over de ondergrondse reizen van alette. in elk gedicht in de bundel staan elke een, twee, drie, vier of vijf woorden tussen aanhalingstekens. toen penguin de bundel –porsies waarvan reeds verschenen waren in Scarlet Magazine- publiseerde kon dat kennelijk niet zonder een woord vooraf van notley over het waaròm van die aanhalingstekens, en ik. ik vond dat jammer)

Goldsmith verzuchtte laatst op zijn Feesboek (zo zag ik, zun Feesboek is openbaar, u kunt altemaal kijken gaat) dat hij het haatte onkreatief genoemd te worden (en dit voor de man achter Uncreative Writing). In heel Seven American Deaths and Disasters is er geen eigen woord van hem bij (Schierbeek beweerde dat ook op regelmatige bazis over zijn boeklange prozagedichten); opgetrokken als het is, geheel, uit radio- en televisieverslagen. Inkluzief onderbrekingen door reklame, weerbericht en topveertighits; inkluzief uhs en ums; inkluzief versprekingen; inkluzief niet ter zake doend gelul onder verslaggevers onderling. Letterlijke transkripsies (hij liet zun studenten dat ten dele doen, geloof ik).

Dat ziet er dan ongeveer zò uit:

John Smith is on the line and I don’t care what’s on the line, Howard Cosell, you have got to say that we know in the booth.

Yes we have to say it. Remember this is just a football game no matter who wins or loses. An unspeakable tragedy confirmed to us by ABC News in New York City. John Lennon, outside of his apartment building on the West Side of New York City, the most famous perhaps of all of the Beatles, shot twice in the back, rushed to Roosevelt hospital, dead on arrival. Hard to go back to the game after that newsflash. Frank Gifford?

Indeed it is.

…for scenes on December tenth, 1938, the first scenes from the film Gone With the Wind. The burning of Atlanta sequence lights the sky for miles…

We interrupt this program to bring you a special bulletin from NBC News. Former Beatle John Lennon is dead. Lennon died in a hospital shortly after being shot outside his New York apartment tonight. A suspect is in custody but has not been identified. Again, John Lennon is dead tonight of gunshot wounds at the age of forty. We now return to The Tonight Show.

Er zijn redenen, strigent vast ook, waarom Goldsmith voor deze vorm koos. Waarom hij de tekst nergens lardeerde met zijn “eigen” poëzie (al is het natuurlijk een misvatting te denken dat deze kollaazje nìet zijn “eigen” poëzie zou zijn. als dat waar zou zijn dan zou geen enkele fotograaf ooit een “eigen” foto gemaakt hebben). Je kunt dat jammer vinden; je had kunnen hopen op hier en daar een sienies of emoosjoneel of relativerend kommentaar van de schrijver in de marzje; je had kunnen hopen op een andere stem dan de hiesteriese amerikaanse verslaggeversstemmen – dan kan. Maar deze vorm boudweg wegzetten als “onkreatief” en het je gedachten niet meer willen geven, getuigt van een onvergeeflijk simplisme.

Ons leeft in de CNN-era. Ik jij wij allemaal beleefden 9/11 volledig via CNN. We geloven die vizie. We geloven dat dat waar is. Het is op CNN dus is het waar. Het is in het nieuws geweest, en dus bestaat het. Het stond in het NRC en dus is het juist. We hoeven nooit meer zelf te kijken of te horen. Zjoernalisten kijken en horen voor ons. De godeganzelijke maatschappij is totaal gemedializeerd. Het lijkt mij op zijn allerminst denkbaar dat Goldmith daar iets over heeft willen zeggen; veel meer misschien over de “onpartijdigheid” van nieuwsverstrekking heeft willen praten dan over deze zeven Amerikaanse doden en rampen.

Ook daarin bent ons Europeaners misschien wel een net iets dankbaarder publiek dan Goldsmiths landgenoten: wij kennen dit àlles louter uit het nieuws. Wanneer u Amerikaan zijt, had u misschien een opa of een oom die daar in Dallas die open auto stond toe te juichen, het kon zijn, of u kende iemand die int WTC is omgekomen, het kon zijn. De mogelijkheid kon daar ween dat er in èèn van deze zeven Amerikaanse doden en rampen nog ìets van uzelf zat. Voor den Europeaan is dat al een stuk ondenkbaarder. Wij hebben hier geen das ramp of das dood an sich van. Wij hebben er enkel en alleen die ge-CNN’eerde verzie van.

Seven American Deaths and Disasters is veel. Het is een soosjologiese onderzoeking naar de werking van media. Het is een gedurfd vormeksperiment. Het is een fotoboek van Amerika. Het is een genadeloze mikroskoop op een ganze nasie. Het is poëzie ook, al denkt gij dan misschien van niet.

Maar er is meer. Het lijkt mij niet al te ver gezocht om Kenneth Goldsmith neer te zetten als een Language-poëet. Voort uit het legendàààààààààaàààààààriese literaire tijdschrift L=A=N=G=U=A=G=E dat geredigeerd werd door Charles Bernstein en Bruce Andrews en dat tussen 1978 en 1981 dertien nummers lang bestaan heeft, kwam een stroming die geen stroming wilde zijn.

Language is alles, en het is niets. Iedereen behoort er toe, of heeltemaal niemand. Enkele van de interessantste en bekendste poëten die vrijwel zonder diskussie tot Language gerekend kunnen worden zijn Ron Silliman, Charles Bernstein (uiteraard), Susan Howe, Joan Retallack, Jacskon Mac Low, Bernadette Mayer, Bob Perelman, Ted Greenwald, Leslie Scalapino en Hannah Weiner (sommigen daarvan zijn al (lang) dood, en sommigen daarvan dichtten ruimschoots voor het eerste L=A=N=G=U=A=G=E-nummer het levenslicht zag; elk land heeft wel zijn variant van Ander Proza-gezeik) maar veel Amerikaanse krietiesie gaan zover om iedereen die hermetiese of “moeilijke” poëzie schrijft “uit te maken” voor Languagepoëet.

L=A=N=G=U=A=G=E maakte dus wel school, maar Language is geen welomlijnde stroming, zo het überhaupt al een “stroming” genoemd mag worden. Maar er zijn wel een paar konstanten aan te wijzen. Languagepoëten hebben doorgaans een bovenmatige interesse in taal (no shit x2) en gaan uit van de Wittgensteinesk (Wittgensteiniaans?) aandoende nosie dat taal betekenis konstrueert in plaats van andersom.

(dit wil zeggen in den beginne was er het woord) (dit wil zeggen al ons begrijpen is een talig begrijpen) (dit wil zeggen buiten de taal is er niets) (dit wil zeggen) ( )

Taal omwille van de taal; taal puur taal; “konkrete poëzie? Ho-hum. Naja, moest L=A=N=G=U=A=G=E een Neerlands blad weest zijn, dan had Polet er zich inderdaad zeker en vast tegenaan bemoeid (om er zo tegen het derde nummer weer met ruzie te zijn weggegaan).

Wanneer het language-licht op Goldsmith geschenen wordt, kan Seven American Deaths and Disasters begrepen worden als een filosofiese onderzoeking naar hoe taal werkt; een (her)konstruksie van hoe (media)gebeurtenissen in ons hoofd geplant worden door de wijze waarop erover gesproken wordt; een inzicht dat veel verder reikt dan 9/11, CNN, Amerika, partijdige verslaggeving of medializering alleen.

En met het “spreekdagboek” Soliloquy int achterhoofd kan men zelfs zo kortdoordebocht zijn als te stellen: wij zijn wat wij spreken (al gaat het in het geval van Seven American Deaths and Disasters misschien zelfs eerder om Wij zijn hoe wij toegesproken worden – als individu door onze naasten; als nasie door de massamedia).

Maar lees de bundel eerst en vooral als een intrigerende verzameling prozapoëzie. Niet het soort poëzie dat uw buurman poëzie noemt (of de mijne). Niet het soort poëzie dat je met dreunende stem gaat voorlezen op kaffee. Niet het soort poëzie waaruit je moje zinnen opdelft die je op je Feesboek kunt kwoten. En Seven American Deaths and Disasters is waarschijnlijk ook niet het soort poëzieboek dat je snel zult herlezen.

Maar het is wel poëzie. Poëzie die gelezen moet worden. Door u en u en u en u en u daar ook. Lezen. Minstens één keer.

tim donker