• Interview met: Erik Lindner
  • N.a.v.: Terrein
  • Uitgeverij: De Bezige Bij
  • Datum bespreking: 8 September 2010

Als een detective


De vierde dichtbundel van dichter en criticus Erik Lindner heet Terrein. In de bundel staan veel observaties, schijnbaar zonder direct verband. Wat gebeurt er in deze bundel? deRecensent vroeg het de dichter.

Ben je tevreden met hoe je bundel tot nu toe is ontvangen?

EL: “Toen ik Geert Buelens eens bedankte voor zijn recensie van mijn debuut, antwoordde hij dat de recensie niet voor mij, maar voor de lezer was geschreven. En dat klopt natuurlijk ook. Er zijn goede en minder goede recensies over Terrein verschenen, maar ik hoef daar niet op te reageren. Voor je het weet, hebben ze invloed op het schrijven.”

Je wordt al de dichter van de T-bundels genoemd, omdat al je titels tot nu toe met een T beginnen.

EL: “Ik heb nog wel méér titels ook hoor, van bibliofiele bundels, zonder T. Mijn eerste drie bundels (Tramontane (1996), Tong en trede (2000) en Tafel (2004)) vormen een trilogie, vandaar dat al die titels met een T beginnen. Dit is de eerste bundel na die trilogie en het zou dus handig zijn geweest als deze bundel een titel had gehad zonder T. Maar ‘Terrein’ is nu eenmaal het woord dat het meest geschikt is voor deze bundel. Het leek me ook niet juist om de T geforceerd te gaan mijden.

Een terrein is een afgebakend gebied, en binnen de lijnen vinden de gebeurtenissen plaats. Dat is precies wat in deze bundel gebeurt. De meeste gedichten gaan uit van een locatie. Ik heb geprobeerd wat zich afspeelt op die plek te vangen. Daarnaast speelt zich nog veel méér af, maar dat valt buiten het blikveld van het gedicht. Wat zich erbinnen afspeelt, heb ik zo volledig mogelijk willen beschrijven.”

De plek ‘vangen’? Wat moet ik me daar bij voorstellen?

EL: “Er is een parkeerplaats een eindje boven Amsterdam, waar ik bij toeval op stuitte. Toen ik daar voor het eerst was, merkte ik dat daar iets gaande was. Ik ben daar vaak naar terug gegaan en heb er lang rondgehangen om de parkeerplaats en de gebeurtenissen op die parkeerplaats te observeren. De patronen, gedragingen en gebeurtenissen die op dat parkeerterrein waren te zien, intrigeerden me. Er was iets met die plek.

Armando sprak van het ‘schuldig landschap’, maar dat heeft te maken met plekken die het décor vormden van de Tweede Wereldoorlog. Ik geloof niet dat het terrein an sich actief deelneemt aan gebeurtenissen, als subject, wel dat het er de sporen van draagt. Ik heb zo’n plek in kaart willen brengen. Zonder oorlog, maar er is wel iets gebeurd – en ik ga als een soort detective te werk, met dit verschil dat er geen moord of misdaad op te lossen valt. Maar wel met de vraag: kan ik achterhalen wat zich op de parkeerplaats afgespeeld heeft en wat daarvan nog te zien is? Dat heeft geleid tot de twee gedichten achterin de bundel die beiden ‘Terrein’ heten. De reeks ‘Steiger in boeg’ begint in Pirraeus, de havenstad naast Athene. Alle beelden in het gedicht zijn opgedaan in die twee plaatsen. De regel ‘Hoe je de stad ook uit loopt, je keert terug langs de rivier’ is een notitie uit Tirana, de hoofdstad van Albanië.”

Foto: Roeland Fossen

Je gedichten zijn dus verzamelingen observaties…

EL: “Nee, zo zou ik het niet willen noemen. Ik vertel wel degelijk verhalen met die gedichten, maar dat valt misschien niet iedereen bij eerste lezing op. Het zijn soms ook reisverslagen. Eén van de redenen dat ik over deze bundel zes jaar heb gedaan (daarvóór zat ik op een ritme van een bundel per vier jaar) is dat ik de eerste twee jaar voor De Avonden van de VPRO een aantal audiocorrespondenties heb geschreven. Die zijn vrij vloeiend overgegaan in dat gedicht over Tirana. Ik bereidde een aflevering voor die op het laatste moment niet doorging. Ik dacht: ‘Nu moet ik er maar een gedicht van maken.’ Ik kan me herinneren dat ik eerst dacht, nee, dat kan niet, dat wordt helemaal geen gedicht, zo werkt dat nu eenmaal niet. Maar het is wel degelijk een tweeluik geworden.

Foto: Roeland Fossen

De regel ‘Hoe je de stad ook uitloopt, je keert terug langs de rivier’ komt daar uit voort. Het is in Tirana ook werkelijk het geval dat je altijd weer te voet via de rivier terugkeert in de stad. De rivier loopt zodanig de stad in, dat je hem altijd tegenkomt, en dat het inderdaad altijd het handigst is om die weer te volgen als je terug gaat. Daarbij is het fijn als een regel een zekere stelligheid meedraagt. Veel van dit soort observaties spelen een rol in mijn poëzie, ze vormen een soort leidraad voor de gedichten. Al lijkt het me niet zo dat je deze achtergrondinformatie nodig hebt om de gedichten te gaan lezen.”

Ben je het met me eens dat je gedichten nogal feitelijk zijn?

EL: “Ik vertel zoals gezegd verhalen en ik verwoord bijvoorbeeld ook gedachten in mijn gedichten. Ik schrijf ze alleen niet uit. Veel vindt plaats in het wit tussen de strofen. De lezer wordt uitgenodigd de gebeurtenissen te reconstrueren en er een eigen verhaal van te maken.

Ik gebruik vooral beelden om dat verhaal te stutten. Dat is voor mij een natuurlijke manier om te zeggen wat ik te zeggen heb. De gedetailleerde observaties trekken wellicht de meeste aandacht naar zich toe, maar die details staan niet op zichzelf. Ik denk dat dat in andere kunstvormen niet ongebruikelijk is, ook niet in andere teksten. Met een gedicht verwacht men altijd een gedicht en wat men allemaal daarbij in het hoofd haalt over hoe het er als gedicht uit zou moeten zien. En dat is vaak het probleem. Men vergeet te lezen wat er staat en ook dat je daar niet meteen allemaal poëtische bedoelingen bij hoeft te hebben. Door heel kleine aanwijzingen, formuleringen en accenten ben je als dichter al zo ontstellend aanwezig in de gedichten. Juist door in deze bundel minimaal te werk te gaan, durf ik me veel meer te laten gaan.

Af en toe is de ‘cameravoering’ veelbetekenend. Het gedicht ‘In de storm van zo straks..’ op p. 43 is daar een voorbeeld van. Het gedicht gaat uit van een herinnering aan een autorit in Schotland tijdens een sneeuwstorm. Het dakraam dat in het gedicht links op de hoogte van de dijk zichtbaar wordt, hoort nog bij de herinnering, dat was zichtbaar vanuit de auto in de storm. Daarna gaat in het gedicht de camera via dat dakraam naar binnen, naar de figuur die daar zit, en dan verder het huis in, om bij het achterraam weer naar buiten te gaan, als de persoon daar ‘een gat in de sneeuw’ valt.”

Merkwaardig aan de bundel is dat je af en toe opzichtig uit je toon valt.

EL: “De bundel is opgebouwd uit drie series gedichten. Elke serie gaat uit van een bepaalde locatie, en in elke serie speelt één begrip een centrale rol. In de eerste reeks is dat bijvoorbeeld de zee. De series worden van elkaar gescheiden door ‘schotten’. Het eerste ‘schot’ is een reisverslag in notities. Het tweede is een liefdesgedicht dat uitgaat van het maken van juwelen. En het derde is het prozagedicht ‘Ekerekerenska’, een sprookje dat ik opnieuw heb bewerkt. Ze verschillen inderdaad nogal van de gedichten in de series, maar ik vind dat geen reden om ze niet in de bundel op te nemen.

Je bent zelf criticus. Vind je het raar dat jouw poëzie vaak ‘moeilijk’ wordt gevonden?

EL: “Zelf vind ik mijn poëzie helemaal niet moeilijk. Er wordt wel gezegd dat mijn gedichten ‘filmisch’ zijn, of ‘muzikaal’, maar het blijft poëzie. Ik wil dat de beelden die ik in mijn gedichten gebruik zo direct mogelijk te zien zijn. Hoe de lezer dat ervaart, dat is iets waar ik me natuurlijk in indirecte zin mee bezig houd, ik herschrijf niet voor niets zo lang tot het een bevredigend resultaat heeft. Het gaat vanuit een intense concentratie die ik als maker niet altijd op kan brengen, waar ik zuinig mee om moet gaan. Door gebrek aan concentratie van een lezer moet ik me als maker absoluut niet laten leiden.”

Edwin Fagel
Met dank aan fotograaf Roeland Fossen voor het gebruik van de foto's. Zie ook zijn website.