De kroeg als bevallingskliniek voor belabberde verhalen

Studenten zijn net kabouters. Ze hebben hun eigen kroegen, hun eigen insignia en nu ook hun eigen literatuur. En daar mag je uiteraard niets slechts over zeggen want dan komt Giphart, grootleverancier der hitsige leeslijsten, je onder de grote mensenkont schoppen.

Daarom ga ik over Christiaan Weijts eens iets positiefs schrijven. Zijn boek Sluitingstijd, een gebundelde serie columns die eerder (u raadt het al) in een studentenblad verschenen, oogt op het eerste gezicht erg stoer. Een figuur die wel wat op Volkert van der G. lijkt staart wazig de verte in, en op de achtergrond gloeien de gephotoshopte flessen sterke drank gezellig mee. Op de achterkant valt te lezen dat dit boek over ´Leiden, liefde en letteren´ zal gaan.

Met zo´n titel kun je er meteen al niet meer omheen: Weijts gaat proberen Bukowski van zijn troon te stoten. Vervang een willekeurig verloederd Amerikaanse metropool met wat grachtengordels, vervang een oude bezopen man met bierbuik door een frisse knul met waaiende snit, schud een beetje en hopsa: spannende literatuur komt als vanzelf de kroeg uitrollen.

Wat Bukowski juist leuk maakt is het feit dat de schrijver zelf zo´n hopeloos geval is. Weijts is dat duidelijk niet. Weijts is een slimmerik die weet dat studenten ´kroeg´ denken als het woord literatuur valt. Daarom ging Weijts in allerlei kroegen zitten om daar ´slimme´ observaties op te tekenen. Zo viel het hem bijvoorbeeld op dat ´fristi drinkers´ vaak glazen van de tafel af stoten. Interessant genoeg voor een column, besloot Weijts. Aan een ander verhaal lag de observatie ten grondslag dat ´meisjes aanspreken in danstenten zoiets is als het in de zee duiken vanaf de rotsen´. Leiden, liefde en letteren, weet u nog wel?

153 pagina´s stoere studentenpraat doorspitten gaat je niet in de koude kleren zitten. Het mag gezegd worden: Weijts doet in ieder geval zijn best geloofwaardig over te komen bij zijn doelgroep. Zijn overirritant gebruik van ´tiepetjes´ om zowat elk verhaal aan op te hangen, steevast GeAccenTueerD met hoofdletters (´ik zit aan één tafel met mijn ex vriendinnen de Fotografe en het Fotomodel...´) is funest omdat het zijn toch al zo slappe verhalen alleen maar onleesbaarder of gezapiger maakt. Het is niet de taak van een columnist om zich te bezoldigen aan het gebruik van leuke ´tiepetjes´ alsof hij op papier een cabaretvoorstelling had willen draaien; bovendien meent Weijts dat de vage abstractie van een hoofdletter al afdoende is om zo´n gemeenplaats tot leven te brengen in de fantasie van zijn lezers. En wie weet heeft hij daar gelijk in; ik kan me voorstellen dat Het Fotomodel en De Fotografe als beschrijving voor de gemiddelde student al fantasie genoeg opwekken.

En Weijts kan er maar geen genoeg van krijgen. Pagina na pagina schreef hij vol met ‘rake typeringen’ als ‘Koninginnenacht met het Fotomodel en haar Tien Vrolijke Vriendinnetjes in een geleend huis in Amsterdam’. Het gemiddelde Wipneus en Pim boekje bevat uiteraard veel spannender avonturen, maar het gaat hier om het trouw vastleggen van de tijdsgeest, die sinds Bukowski als een plumpudding in elkaar lijkt gezakt. Laten we even wel wezen: literatuur werd nog nooit in een kroeg geboren. Maar maak dat een student maar eens wijs. De kroeg als bevallingskliniek voor belabberde verhalen: je hoeft er alleen de oortjes voor te laten hangen rond sluitingstijd.

Ook over de liefde valt in Sluitingstijd eigenlijk bar weinig te lezen. Weijts studentikoze minachting voor het andere geslacht uit zich vooral in het overmoedig gebruik van hoofdletters, en lijkt vooral bedoeld om zijn imago op het campus wat op te krikken. Want dat het bij Literatuurwetenschappen in Leiden een dolle boel is mag duidelijk zijn. Hoertjes, zuipen, snuiven, de onberispelijke avonturen van de haardos van Romeo Pfeijffer; pas op mijn woorden: zodra het eerste boek van Weijts op de leeslijst verschijnt zal er een hele nieuwe generatie schrijvers naar de dandyesque contreien van de Leidense Letteren dralen.

Murw geslagen door de duffe atmosfeer zullen ook die waarschijnlijk in de drank hun heil gaan zoeken.

Maar zoals gezegd: het boek oogt wel stoer. Dat Weijts eerst nog moet leren schrijven is eigenlijk maar bijzaak; dat leer je als jonge literatuurwetenschapper immers veel makkelijker als je al een boek in je zak hebt zitten. Zie het maar als een investering in je eigen toekomst.

Het geeft allemaal een beetje te denken over wat nu eigenlijk het nut van een column is. Vooralsnog moet ik concluderen dat het gebundeld uitgeven van dit soort verhaaltjes in boekvorm eigenlijk weinig zin heeft als de individuele columns als korte verhalen dienst weigeren. Vluchtig leesvoer bij het ontbijt of in de trein is één ding; een boek met verhalen die de moeite van het lezen waard zijn een ander. Mocht u echter ooit van plan zijn een gehele dag aan een ontbijt te wijten, bijvoorbeeld omdat u wegens alcoholvergiftiging het vermogen tot kauwen heeft verloren, dan is het wellicht een idee dit boek van Weijts daarbij open te slaan. Wel zorgvuldig doseren, want zelfs een Korsakov patient heeft het eeuwige leven niet.

M.H. Benders