Vier keer sterven en weer doorlezen

Dood (en leven) is het wel erg brede thema van de boekenweek. De CPNB liet hier vier essays over schrijven. In zo’n 200 bladzijden krijgt de lezer dood en verderf over zich uitgestort, alhoewel de toon vaak uiterst luchtig is. Eén van de vier essayisten is ondertussen zelf zijn onderwerp achterna gereisd. Hopelijk is het de anderen nog even vergund om door te schrijven.

Boudewijn Büch - Zingende botten

‘Thuis bewaar ik de dood in mapjes.’ Aldus Büch’s eerste zin. Aleid Truijens van de Volkskrant liet daarop volgen dat de schrijver nu zelf tot zo’n mapje is verworden. Mooie zin, mooie gedachte ook. Een heel leven past in een mapje, het mapje in een kast, de kast in een kamer die met de deur gesloten wordt. Het leven is afgesloten maar kan op verzoek heropent en herlezen worden. Büch opent vier mapjes met relikwieën; souvenirs van dode schrijvers. Hij beschouwt ze als literaire extra’s die het lezen van die literatuur tot een feest maken. Hij is zich bewust van het wetenschappelijk heersende standpunt van de close readers: de tekst en de tekst alleen. Maar hij wil nog dichter bij de dichter komen.
Hij beschrijft de plaatsen die hij bezocht en de relikwieën die hij aanraakte van Rimbaud (‘Het stukje zilverkleurig geverfd gietijzer viel van het hek toen ik er ooit langsliep.’ Ja, ja), Sylvia Plath (het graf van vader Plath), Achterberg (doet de afwas met de weduwe), Novalis (de ring van de jonggestorven dichter die ineens weer opduikt). Het is zeer gladijs voor de literatuurwetenschapper, maar dat was Büch dan ook niet. Voor de liefhebber is het ‘the icing on the cake’. Nog even smullen van zijn postume passie voor de dood in de literatuur.

Nico ter Linden – De dag zal komen, Janus

Ter Linden belicht met behulp van een tigtal citaten uit de wereldlijke en kerkelijke literatuur het thema lekker losjes. Maar zoals het een goede dominee betaamt, pakt hij je, net als zijn grote meester, in met woorden. Door zijn Het verhaal gaat…-serie was al bekend dat Ter Linden de bijbel niet letterlijk neemt. Gelukkig maar, anders waren deze 50 bladzijden mij teveel geworden. Ter Linden stelt de vraag: ’hoe leeg was dat lege graf van Jezus?’ En ziet meer een symbolische/metaforische betekenis in de bijbelwoorden. Het lege graf is een poëtisch beeld van het overwicht van het leven op de dood. Zo behandelt hij ook de fantasieën die er bestaan over de hemel en de hel. Relativerend, verlichtend: hij neemt letterlijk een zware last van de oude woorden af. Wanneer hij komt met de volgende, haast retorisch gestelde vraag, moet hij uit gaan kijken: ‘Maar hebben wij de God die hemel en aarde schiep niet zelf gemaakt? Is het opstandingsgeloof niet een wanhopige vlucht in een illusie, een collectief in stand gehouden ontsnappingsmechanisme?’ Als deze zinnige teksten uit de mond van een dominee komen, zit ik straks weer in die kerk, terwijl het op zondag altijd zulk mooi wandelweer is.

Bert Keizer – Koud liggen

De schrijvende verpleeghuis-arts klapt uit de praktijk. In zijn essay neemt Keizer praktijkvoorbeelden als uitgangspunt om er vervolgens behoorlijk afstandelijk over door te filosoferen. Het levert wat aardige inzichten op. ‘In je slaap sterven en dan gewoon dood wakker worden.’ Dat kan dus, op het laatste na. Het leven na de dood is niet mooi als je ziet hoeveel verdriet de achterblijvers om jou hebben. En als je dat niet ziet, heb je dus geen herinnering meer, terwijl een ziel uit herinnering en uit andere mensen bestaat. Een ziel zonder ziel dus, die voortleeft na de dood. Is dat nog wel de ziel van dezelfde persoon?
Het is dat 50 kleine bladzijden maar 50 kleine bladzijden zijn en dat er af en toe een aardige redenering voorbij komt. Of een grappige opmerking van Keizers zoontje bij het bekijken van het schilderij Het Laatste oordeel: ‘En als je daar [in de hemel] doodgaat , waar ga je dan heen?’ Koud liggen is door het doorfilosoferende karakter het minste deel van dit doodskwartet. En Keizer heeft zichzelf nog zo gewaarschuwd: ‘filosofie klinkt als tactloze, slimme afwerende praat. Alleen wie zich mijlenver van de sterfkamer en het kerkhof bevindt, of denkt te bevinden, kan zo droog over de dood praten.’

Kristien Hemmerechts – Hotel Terminus

Bert Keizer maakt in zijn bijdrage de grap over een man die in een trein zit en bij de laatste halte komt. De conducteur roept: ‘Kerkhof! Allemaal uitstappen!’ waarop de man angstig echoot: ‘Allemaal?’
Het lijkt wel of Kristien Hemmerechts deze grap als uitgangspunt gebruikt voor haar verhaal. Het hotel uit het verhaal is voor vele bezoekers letterlijk een eindstation: ‘Terminus. Eindstation. Endstelle. Aufsteige, bitte.’ zo verklaart de hoofdpersoon de naam van het hotel. De eigenaar van dit zelfmoordhotel, herkent ondertussen de plegers bij binnenkomst. Hij laat ze begaan, tot hij door zijn broer op zijn vermeende verantwoordelijkheid wordt gewezen en wordt uitgedaagd. Een ontmoeting met een suïcidale mooie vrouw volgt en vervolgens stopt het verhaal. De schrijfster van het verhaal, een ervaringsdeskundige op het gebied van de dood, heeft het lot van haar hoofdpersoon in handen. Wat nu, behalve wat nafilosoferen over het onderwerp en haar hoofdpersoon. Dit levert mooie aforismen op als: ‘Als het leven zo eenduidig was als de dood zou er minder zelfmoord worden gepleegd.’ en: ‘Het leven is een terminale ziekte.’
Wat ben ik blij dat Hemmerechts de opdracht tot het schrijven van een essay aan haar laars heeft gelapt en op de proppen komt met deze spannende short story. Een haast ouderwets (zoals De Maupassant, Schnitzler, Borderwijk) duister kort verhaal met een filosofisch modern raam erom heen. Hopelijk mag ze nog lang schrijven, want ‘Ze is de vrouw die leeft zolang ze schrijft.’

Ricco van Nierop