Huisbewaarder mist beklemming

De zaal zit vol. John Kraaijkamp staat op het programma. Maar de voorstelling van De Huisbewaarder is niet om te lachen. 'Waardeloos' wordt naderhand in het reactieboek geschreven. Die mening komt hoogstwaarschijnlijk van bezoekers, die met een verkeerd verwachtingspatroon naar het theater kwamen. Waardeloos is de voorstelling zeker niet, al is er wel het een en ander op aan te merken.

Harold Pinter schreef The Caretaker in 1959 en zoals al Pinters stukken staat het bekend om de spanning tussen de personages. Die spanning is in de regie van Berend Boudewijn minimaal. Kraaijkamp speelt de zwerver Davies, die door Aston (Max Ram) mee naar zijn zolderkamer genomen wordt. Kraaijkamp is vooral dankbaar en inschikkelijk. Aston heeft hem gered, anders zou hij zeker in elkaar geslagen zijn. Het wordt wel duidelijk dat de zwerver probeert om van de zolder zijn permanente onderkomen te maken, maar de noodzaak ontbreekt. Kraaijkamp vleit en dist wat meelijwekkende verhalen op, maar ik heb de indruk dat wanneer hij zijn logeeradres verliest, hij dat ook wel zal overleven. In plaats van een wanhopige zwerver die tot alles in staat is, is Kraaijkamp vooral een sympathieke kletsmajoor die het slecht getroffen heeft in het leven. Als een weerhaan waait hij moeiteloos met alle winden mee. Aston blijkt een broer te hebben, die op deze zolder ook iets in de melk te brokkelen heeft. Mick wordt gespeeld door Geert Jan Romeijn. Zijn opkomsten zijn eerder een irritante onderbreking dan een dreiging van het onafwendbare. Pinter voorziet mooi in teksten waarin de zwerver beide broers tegen elkaar uit probeert te spelen. Maar zoals Kraaijkamp dat doet, heeft dat meer met slinksheid te maken dan met wreedheid of berekening. Hierdoor gniffel je als publiek om die oude zwerver, in plaats van je adem in te houden voor wat ongetwijfeld komen gaat.

Ik mis de stiltes, de dreiging, de beklemming, de wanhoop, de ondergrondse stromen tussen de spelers. Door het ontbreken daarvan ontstaat een soort vrijblijvendheid, waardoor ik me afvraag wat ik met deze Huisbewaarder moet. Even lijkt het ervan te komen, als Kraaijkamp last heeft van tocht. Hij probeert Mark Ram te dwingen om van bed te wisselen of het raam af te sluiten. Misschien is Ram in deze versie van de Huisbewaarder wel het sterkste personage. Op een haast autistische manier houdt hij voet bij stuk en Kraaijkamp voegt zich, zoals te verwachten valt. Ram imponeert eerder met zijn indrukwekkende monoloog over zijn ervaringen in een inrichting. Kraaijkamp probeert die kennis later te misbruiken, zowel tegen Ram zelf als tegen broer Mick. Weer wordt het heel even dreigend: hoewel Mick niet echt veel op lijkt te hebben met z'n broer, kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Maar het moment is te kort om van betekenis te zijn. Ronduit belachelijk is de scène, waarin Kraaijkamp met een mes staat te zwaaien om Mick te imponeren, desnoods aan te vallen. Mick is terecht niet onder de indruk en dat maakt van Kraaijkamp een oud mannetje, dat met welwillende vriendelijkheid wordt bekeken. Door het spel van Kraaijkamp en zijn medespelers blijft het stuk boeien, maar juist door het spel van diezelfde spelers is deze Huisbewaarder geen Pinter meer.

Marjon Sarneel