De ontheemde figuren van Alfred Schaffer

De tweede bundel van Alfred Schaffer is uit: Dwaalgasten. Alfred Schaffer? Het is geen naam die je veel hoort in het literaire circuit. Hij mengt zich niet in de op hoge toon gevoerde literaire discussies. Hij geeft weinig interviews, staat zelden op de literaire podia, en ook draaft hij niet op in spelletjesprogramma's. Toch is hij verre van mysterieus. Alfred Schaffer (1973) is zo'n dichter voor wie het schrijven van poëzie werkelijk de belangrijkste activiteit is. De relatieve stilte rond zijn persoon is natuurlijk verklaarbaar: Schaffer woont in Kaapstad, Zuid-Afrika. Desondanks verovert hij zo langzamerhand een heel eigen plaats in ons literaire wereldje. Zijn debuut Zijn opkomst in de voorstad (2000) werd genomineerd voor de C. Buddingh' Prijs 2001 en bekroond met de Jo Peters Poëzieprijs 2002. Met publicaties in zo'n beetje alle toonaangevende tijdschriften heeft hij bewezen geen eendagsvlieg te zijn. Nu ligt zijn tweede bundel er, een bundel op hetzelfde hoge niveau als het bekroonde debuut.

Schaffer schrijft ontwrichtende poëzie: net als Zijn opkomst in de voorstad slaat Dwaalgasten je uit het lood. Het lezen van deze bundel is een verwarrende ervaring. Het is niet zozeer een boodschap die uit de afzonderlijke gedichten spreekt. De gedichten drukken eerder een levenshouding uit, die een unheimlich gevoel bij je oproept. Het knappe van Dwaalgasten is, dat het een heel eigen, vervreemdende sfeer oproept. De beschreven situaties zijn herkenbaar, maar Schaffer maakt deze alledaagsheid oncomfortabel:

In het ondiepe deel van het zwembad blaast een man
kleine wolkjes in de avondlucht.
Een paar meter verder omhelzen een jongen en een meisje elkaar
voor de eerste keer - ze schuren zacht met hun onderlijven,

ze willen dansen in een nachtclub, het liefst tot de volgende ochtend,
onder water naar elkaar toe zwemmen
en elkaar vastgrijpen zoals ze dat ooit in een film hebben gezien.
Of zwaaien en roepen naar de indringend starende man

die zich plotseling lijkt te bedenken en doet of hij
voorzichtig uit het zwembad klimt nu de trappelende benen
van de twee verliefden allerlei vormen beginnen aan te nemen
in het alsmaar bewegende water.

(De situatie tegen sluitingstijd)

De prachtige voorkant van de bundel is tekenend voor de inhoud. Het is een afbeelding van Another place van Antony Gormley: drie figuren die met hun gezicht naar de zee in het water staan. Die figuren zijn vreemd. Ze zijn doof en stom, aandoenlijk onhandig, ze zijn reddeloos verdwaald. Ze zijn niet op deze plek thuis. Ditzelfde reddeloze geldt voor de personages die in de gedichten van Schaffer ten tonele worden gevoerd. Ze weten niet goed wat ze met zichzelf aanmoeten, het leven overkomt ze. Schaffer beschrijft verloren figuren, zoals bijvoorbeeld een zieke pianist die toch een concert moet geven, of een trotse, maar zenuwachtige uitvinder. In de cyclus met de titel De jaarlijkse viering als fundament lezen we: In de klas heeft een meisje buikpijn van de zenuwen/en smacht onopgemerkt. Dit meisje is een prototypische dwaalgast. Ze voelt zich in de huidige situatie niet goed en verlangt naar iets anders (zoals de figuren op de voorkaft lijken te verlangen), zonder precies te weten waarnaar, of naar wie. Zonder zelfs maar te weten of datgene waar ze naar verlangt wel bestaat.

De daden en motieven van de dwaalgasten zijn onhandig, aandoenlijk, hopeloos. Schaffer registreert hun gedachten en waarnemingen en geeft ze fragmentarisch weer. Daardoor raak je opgesloten in hun gedachtewereld. Het effect daarvan is benauwend en beangstigend. Het heeft ook een tragikomisch effect: Volgens mij worden we nagesynchroniseerd, zegt een personage ergens. Deze regel is kenmerkend voor de gemoedstoestand die in de bundel tot uitdrukking wordt gebracht. Ergens klopt er hier iets niet. Misschien is er een masterplan, misschien ook niet - in ieder geval hebben de personages daar geen enkel idee van.

Deze verloren figuren, deze dwaalgasten, zijn alledaagse mensen met alledaagse behoeften. Mensen zoals iedereen. Schaffer geeft dat zelf niet expliciet aan. Hij registreert alleen maar, en geeft weer. Hij lijkt dat objectief te doen, maar dat is natuurlijk schijn, want de dichter is selectief. Hij is degene die de touwtjes in handen heeft. Veel regels draaien dan ook nadrukkelijk om het effect. De eerste afdeling in de bundel heet zelfs Elk effect is toegestaan. De lezer wordt overduidelijk gemanipuleerd, soms zelfs met van de tv overgeschreven regels als: We schakelen over naar de jongen die moegestreden/in de greppel ligt. Zo ook in de diffuse beschrijvingen en de verhaspeling van de tijden in regels als Het land is platgebrand en het werd ijskoud. Schaffer zaait bewust verwarring, omdat de wereld die hij beschrijft verwarrend is. En het is jammer voor de lezer: hij biedt geen uitweg. Dwaalgasten constateert zakelijk, vaak ook met een flinke dosis humor, de hulpeloosheid van de mens.

In die tijd stond Superman bekend als uiterst vriendelijk.
Aan de ontbijttafel groette hij beleefd,
gaf desgewenst de suiker door
en genoot van het adembenemende panorama.
Hij speelde oude muziek als hij besluiten maakte
en belde daarna zijn moeder.

Tot de nacht dat de ramen van zijn geboortehuis werden ingegooid
hing zijn ballongezicht als in een jongensdroom
door de hele stad.
Hij vroeg: heb medelijden met mijn situatie,
maar moest met zijn vuist zwaaien
om de aandacht vast te houden.

Hij werd De Grote Afwezige. In het geniep
zat hij op de achterste rij van theaters
en brulde om nog een toegift, of grijnsde minutenlang
naar vrouwen in de lift via spiegels
en wachtte zijn kansen af.

(…)

(Het evenwijdig universum)

Het is geen bijzonder opwekkende gedachte die Schaffer ons meegeeft, maar het is misschien niet erg slim om van poëzie opwekkende gedachten te verlangen. Gelukkig schrijft Schaffer genuanceerd, zodat hij nergens zwartgallig wordt. En ook bij de meer komische gedichten, zoals hierboven geciteerd, gaat het hem niet enkel om de grap. Het is deze mengvorm van humor en melancholische ernst die mij bevalt aan zijn poëzie. Dat Alfred Schaffer een aanstormend talent is, hoeft inmiddels geen betoog meer. Dat hij met Dwaalgasten nog niet aan het toppunt van zijn kunnen zit, lijkt me ook duidelijk. Een aantal regels lijdt immers nog onder gewild poëtische formuleringen, zoals bijvoorbeeld: De straten toeteren onophoudelijk en voor het verkeerslicht/stopt een lied. Daardoor, en ook door het fragmentarische karakter van de poëzie, komen de scherpere observaties en formuleringen af en toe minder goed uit de verf. Soms wordt de veelheid van beelden en indrukken wat teveel van het goede.

Maar dat neemt niet weg dat Alfred Schaffer, na zijn opzienbarende debuut, met Dwaalgasten opnieuw een knappe bundel heeft afgeleverd. Eind 2002 komt Schaffer weer in Nederland wonen. Wellicht zal hij dan ook gaan verschijnen op de belangrijke podia, zoals Poetry International en de Nacht van de Poëzie. Hij zal dan vast meer aandacht krijgen van de media, en al dan niet ten behoeve van de een of andere discussie geplaatst worden in zijn generatie. Maar ik hoop dat hij daarbij het dichten niet zal vergeten. Met Dwaalgasten is Alfred Schaffer namelijk hard op weg de belofte van zijn debuut in te lossen. En ik verheug me op de gedichten die hij nog moet schrijven.

Edwin Fagel